maandag 31 augustus 2009

Kinderhandel VI. Voorlichting

Smoesjes...

In de stadsbibliotheek van Roeselare vind ik een boekje van de vroedvrouw Maria van Lamoen (1925) met de titel ‘Rond het kraambed van toen.’ Het werkje uit 1983 bevestigt het verhaal van Olivienne. Als kinderen vragen waarom de moeders in bed blijven, roepen vroedvrouwen smoesjes in het leven.

Als de ooievaar kwam met het kindje in een doek in zijn snavel, dan beet Vadertje Langbeen moeder in haar been en die moet dan een paar dagen rust houden totdat de wond genezen was” lees ik op pagina 42.

Voila, nu hoor je het eens van een ander. Vroedvrouwen weten alles over conceptie en anticonceptie en hebben een voorlichtingstaak. Vóór de inwijding van mijn drie dames in de wondere, wetenschappelijke wereld van de vroedvrouwenschool is er van voorlichting echter geen sprake.
Nochtans kent het Vlaamse platteland in het begin van de twintigste eeuw het bestaan en het gebruik van voorbehoedmiddelen. Beperkte kringen gebruiken het vruchtvlies (meerdere malen) als condoom, echte condooms, vaginale sponsjes met azijn, citroensap of aluin, vrouwendouches of pessaria occlusiva, het is allemaal bekend. In onze contreien is vooral de coïtus interruptus gebruikelijk.

Albert D'Heedene

Er over spreken is een andere zaak in de jaren twintig en dertig. Vlaanderen is preuts in vergelijking met de ruime omgeving.
Geboorteregelen is geen onderwerp waarover je praat. Artsen houden zich afzijdig en de pastoor heeft zijn verhaal. Mannen spreken erover tussen pot en pint of op de trein. Vrouwen bespreken het in de wasplaatsen en de kinderen houden ze dom.
Mijn buurman Albert D’Heedene (1904-2003) bevestigt dit schroomloos in een interview dat ik rond de millenniumwissel met hem heb.

Voorlichting? In geen geval. De mensen worden dom gehouden. Kinderen komen uit de kolen, uit de mond of uit de kelder.”

Van alle verzinsels is die van de kolen waarschijnlijk de populairste. De groeikracht en de vorm zal er voor iets tussen zitten.
Meestal wordt de seksuele revolutie in de jaren zestig gesitueerd, niet tijdens de eerste wereldoorlog. De Lichterveldse losbandigheid (en die in alle dorpen kort achter het front) van tijdens de oorlog wordt na die oorlog goed en grondig aangepakt. Zeer grondig. Dat vraagt wat uitleg.

Lichterveldse losbandigheid

Marcella wordt geboren in de tijd dat eeuwenoude Vlaamse akkers veranderen in stukgeschoten velden. De geur van geel koren verandert in groene mistdamp. De vastlopende oorlog maakt van Lichtervelde een regimentsstad, de toegangspoort tot de hel. Voor vier jaar lang moeten alle reclamen en opschriften verduitst worden. Callewaert, de accordeonbouwer schrijft boven zijn vitrine ‘Uhren & Juwwelen. De Lichterveldenaar grinnikt en geeft een eigen invulling aan het opschrift. ‘Uhren en juwelen' al snel zou ironie werkelijkheid worden. Binnen de kortste tijd liep het dorp vol met Uhren, maar zonder juwelen.
In die tijd dat Marcella geboren wordt telt de gemeente evenveel dorpers als Duitsers. De bevolking is verdubbeld. Op drie uur marcheren grijp je de chaos van het front. In geen enkele straat ontkom je de oorlog, Lichtervelde is één grote bevoorradingspost voor het Duitse leger.

Vaderlandsliefde

Vrouwen geven er een andere invulling aan vaderlandsliefde. Ze zijn jong, en de enige mannen zijn Duitsers. De meisjes zijn zeventien, sommigen bijna, ze zijn achttien, negentien, hooguit twintig. Velen onder hen wonen al hun hele korte leven lang in Lichtervelde. Anderen komen uit alle windrichtingen om een cent te verdienen.
Werkloze dochters of wilde avonturiersters, verlopen artiestes of zangeressen met evenveel kleedjes als schulden. Het dorp wordt het mekka van de prostitutie. De luxebordelen in het centrum hebben blauw licht en zijn alleen toegankelijk voor officieren. Ver van het centrum vind je de bordeel boerderijen met rode lampen, voor soldaten.
Voor de duitse manschappen leek lichtervelde wel een rozentuin. Maar dat veranderde. Na een korte schittering verwelken die fantastische bloemen en lijken ze op zwaar opgemaakte oude vrouwen, rotte bloemen als een vuile vloek. De onderhoudskosten van geslachtzieke vrouwen vertienvoudigen tussen 1915 en 1919.

Wulps dorp betaalt tol

Lichtervelde is een wulps dorp. En dat verandert in de tijd waarin mijn oma opgroeit. Tijdens de jaren dertig leren vooruitstrevende kringen de periodieke onthouding kennen, ontwikkeld door de arts Smulders en eerder komt de anticonceptivahandel en -reclame op gang. In deze regio zien katholieke groepen deze nieuwe verworvenheden niet zitten. Zij zien de huwelijksmoraal bedreigd en pogen om de verkoop onmogelijk te maken. In 1923 verbiedt een wet alle anticonceptivareclame. Productie en verkoop worden niet aan banden gelegd.
Het is een datum die niet in de schoolboeken voorkomt.

Kortom, een lang verhaal om duidelijk te maken dat Marcella en haar leeftijdsgenoten niet voorgelicht zijn als zij op hun zestiende of ouder naar de vroedvrouwensschool trekken. Ze zullen meer dan eens geslikt hebben bij de taferelen die ze te zien krijgen.

Straks meer daarover.

woensdag 26 augustus 2009

Kinderhandel V. De verhalen komen...

Tussen Statie en Thuis



De fiets op. Op de alledaagse terugweg van het werk, tussen statie en thuis. Olivienne houdt me ter hoogte van café De Burgersgilde tegen. Mijn remmen piepen als jonge kanaries en werken als een bejaarde slak. Olivienne Daenekindt is 65 en weduwe. Ik waggel achteruit, met de fiets tussen de benen. Ik ken haar en ‘r intussen overleden man, Jos Vandeputte al een decennium.
Eigenaardig genoeg spraken we nooit over Marcella Debusschere of de vroedvrouw die mijn oma was.

De pers doet haar werk

Het artikel in de krant deed zijn werk. Olivienne legt het verband tussen mijn oma en ikzelf. Daarvoor moet je inmiddels samen tien jaar in de heemkundige kring zitten, lachen we. Enfin, vorige vrijdag pronk ik samen met mijn oma op een foto in De Weekbode. Een vol blad. Ook De Standaard Online en Het Nieuwsblad pikten het bericht op. Een oproep om getuigenissen te vinden…

Zestigers zonder PC

Ik verwacht er uiteindelijk weinig van. Het is niet de eerste keer dat we een oproep onbeantwoord zien. Het loopt anders. In een week neemt een dozijn mensen contact met me op, na een maand zijn dat er meer dan twintig. Een paar enkelingen bereiken me via mail, de meesten via de telefoon, lichtroodgloeiend.
Door de band genomen gaat het om mensen die op de wereld gezet zijn door Marcella. Het zijn zestigers, doorgaans zonder computer, het zijn allen dochters en zonen van moeders en vaders die Marcella kennen. De telefoongesprekken duren snel twintig minuten en gaan over herinneringen, documentjes, weetjes. Ik noteer hun namen, haal er oma’s notitieboekje bij (niet iedereen is te traceren, twee enkelingen vallen buiten de periode van het door haar bijgehouden boekje). Ik informeer of hun moeder en vader leven en hoe helder ze zijn. De moeders leven doorgaans nog. Hun vaders hebben minder het geluk van een lang leven. Ik vraag hun adressen en telefoonnummer, ik vraag hen alles op te schrijven wat ze zich herinneren, ik vraag ze of ze foto’s of brieven hebben, of om in hun dozen te kijken. Voor geboortekaartjes is de twintigste eeuw van mijn oma te jong, ik vraag het toch.
Olivienne leest mijn oproep in de krant. Olivienne belt niet, ze mailt niet, ze houdt me tegen langs de weg. Ook op communicatief vlak keer ik terug in de tijd: van e-mail (voor sms en chat komt dit onderwerp duidelijk te laat) naar de vaste telefoontoestellen tot een klapke doen. En het gaat. Ik kan het nog. Een klapke doen, ik leerde het van grootvader. Hij noemde hetcurieus zijn. En dat ben ik. Nog altijd. Ik probeer het mijn studenten en mijn kinderen aan te leren, maar dat is niet makkelijk. Het is de feilloze combinatie van luisteren, interpreteren, associëren, doelgericht vragen én noteren. Noteren, want het geheugen is een verzip, zei oma.
De fietsbuis wikkelt tussen mijn bovenbenen en ik noteer wat Olivienne zegt. Haar hondje aan de lijn luistert vol interesse mee.

Smoesjes

Haar verhaal is kort en wonderbaarlijk. Nieuws voor mij.
Olivienne getuigt over de geboorte van haar broer in 1948. Ze woonden toen aan het station van Lichtervelde. Ze ziet het tafereel voor zich, als een kind van vier. Of Marcella haar zus op de wereld zet, weet ze niet. Daarvoor is ze te jong. Nauwelijks drie. Ik beloof het op te zoeken. Ik zal het haar vertellen, straks, zaterdag op de barbecue van de heemkring. Olivienne gaat door met haar verhaal.

Ik zie Marcella naar beneden komen met een kind in haar handen. Boven was moeder net bevallen, maar dat wist ik niet. Ik kon alleen maar denken, wat een vuil kind. Ik zei tegen de vroedvrouw dat het er maar erg lelijk uit zag. Ik had eigenlijk nooit een kind gezien, zo vers, de navelstreng pas doorgesneden. Dokter Speibrouck is in huis. Hij is nog boven terwijl Marcella beneden komt om het kind in de keuken te wassen en te verzorgen. Marcella diendt me van antwoord. ‘Natuurlijk is het kind vuil, het is pas uit de tas van dokter Speibrouck gevallen. Zo’n vuile tas. Dat kan niet missen’ zei ze.”

Als Olivienne de vroedvrouw vraagt waarom 'r moeder in bed blijft (tien dagen lang, we komen er straks op terug), hoort ze dat haar moeder haar been bezeerde. Controleren mag. Als vierjarige gaat ze het been van de moeder bestuderen. Er hangt werkelijk een slunse rond. Dat was afgesproken spel tussen moeder en vroedvrouw. Ik vraag Olivienne of ze weet wanneer en/of hoe laat dit tafereel zich afspeelde. Natuurlijk niet.

Het boekje van de vroedvrouw

Ik zwaai gedag en thuis zwaai ik het geboorteboekje de open… Frainçoise Daenekindt (in het boekje staat D’Haenekint), dochter Albert en Laura Devos, is geboren op 24 juni 1947, om 5.30 uur in de morgen.
Elf maand later (stel je voor!) bevalt Laura opnieuw, nu van een zoon, het derde kind: Roger Daenekindt, op 17 mei 1948. Roger komt om exact negen uur ter wereld.
De dialoog tussen Olivienne en mijn grootmoeder, speelde zich even na negen uur in de voormiddag af.

maandag 24 augustus 2009

Kinderhandel IV. Van peuter tot kind in 't interbellum

Dit is een vervolgverhaal. Klik hier voor het eerste deel.

Marcella Debusschere -oma dus- wordt gedoopt in de kerk van Lichtervelde. In de oude Romaanse doopfont –een uniek exemplaar in West-Vlaanderen- giet een pastoor wijwater over haar hoofd. Het is 1916. Rond de doopfont staat de hele familie behalve de moeder zelf. Die moet het bed houden en mag tien dagen na de geboorte het bed uit om haar kerkgang te doen. De kerkgang? Ja, het smeken om vergiffenis na haar onreinheid. Korte tijd daarna ontruimen de Duitse troepen de kerk en functioneert het gebouw als veldhospitaal voor soldaten. Ieper III, bekend als de slag om Passendale, is begonnen. Het is in dit hospitaal waar Gaby Baeke zwaar verbrand terechtkomt.

Als Lichtervelde bevrijd wordt, dynamiteren de Duitse soldaten de kerktoren. Het zegt de peuter die mijn oma op dat moment is niets, maar het bracht haar vader en moeder beslist onder de indruk. Een kerktoren die zomaar naar beneden dondert, het grootste bouwwerk dat ze ooit in hun hele leven zagen. Een reus van zestig meter steen die kreunend ineen zakt… Met daaronder een duizend jaar oude Roomaanse doopfont. Nog steeds kijken mijn eigen kinderen met verwondering naar de vaak gepubliceerde foto's waarop het schip van de kerk op een open karkas lijkt als een pas geslacht dier dat veel te vroeg aan zijn einde kwam.

11.11, 11 uur, 11 minuten...

Als de oorlog afloopt, op 11 november 1918, om 11 uur is Marcella Debusschere twee jaar oud. De herinnering – die weinig heugelijk is, zou nooit de hare zijn. De verhalen uit haar kindertijd zijn moeilijk te achterhalen en beperken zich (op dit moment) tot een handvol fragmenten. Daarover hebben we het vandaag. Over de kindertijd van Marcella Debusschere, en mijn andere twee vroedvrouwen, Gaby Debaeke en Anna Deschrijver. Alle drie groeien ze op in het naoorlogse Lichtervelde.
Als kind zien ze hoe het dorp zich herstelt van de oorlog. En dat is niet niets, Lichtervelde likt –net als veel andere dorpen kort achter het front- diepe, erg diepe wonden.
De herstellingskosten aan de kerktoren worden op 103.000 frank geschat. De reus sneuvelt met talloze andere bouwwerken: herbergen, molens, duikers, de huizen voor de kerk, de pastorij, het gemeentehuis, het station, de gemeenteschool en het wezengesticht… Lichtervelde is een puinhoop.
51 woningen zijn volledig verwoest, 45 gedeeltelijk en 250 huizen “in mindere mate”, wat dat ook betekenen moge. In deze ellendige omgeving groeien de drie meisjes op. Werken en spaarzaamheid worden centrale waarden, het had wellicht iets calvinistisch. Maar de bevolking is blij dat de bezetters verdwijnen. Na de oorlog zou het dagelijkse leven in het dorp drastisch veranderen. Lichtervelde zou nooit meer de structuren en contouren van vroeger vertonen. Er komt elektriciteit in het dorp, het marktplein krijgt een ander uitzicht als de dubbele rij woonblokken voor de kerk verdwijnen. Er komt een nieuwe klok in de kerktoren, de zwaar beschadigde doopfont wordt hersteld en als Marcella tien is, op 30 mei 1926 komt er een nieuw kerkorgel, gebouwd door Anneesens-Tange. Om dit te vieren is er een concert op zondagnamiddag met werken van onder meer Bach en Tschaikowski.
Een jaar eerder is ze getuige van een zware regenval die zorgde dat het centrum van Lichtervelde overstroomt. De Neerstraat, het Eiland – daar woont ze – is één groot zwembad. Op sommige plaatsen, en wellicht waar ze woont, staat het water tot op tafelhoogte.

16 jaar?!

Over haar schooltijd in het kleuter, lager of middelbaar (voor zover deze termen geen anachronisme zijn) weet ik zo goed als niets. In alle geval moet Marcella een flink kind geweest zijn. Ze mocht verder studeren, net als haar twee collega’s. Studeren is voor meisjes niet evident. In die tijd krijgen in de eerste plaats een voorbereiding op hun rol als moeder. En als ze studeren, ligt de opleiding in het verlengde van die rol. Verpleegkunde, vroedkunde of sociaal werk zijn per definitie vrouwelijke beroepen. Nonnen nemen vaak de verpleegkunde in handen en voor sociaal werk is het in West-Vlaanderen te vroeg.
De motivatie voor de beroepskeuze varieert bij mijn vroedvrouwen.
Anna Deschrijver spreekt overtuigd van een roeping.
Bij Marcella Debusschere ligt het in het verlengde haar moeders activiteiten als volksbaker.
Gaby Debaeke en haar ouders vertrouwen op de aanbevelingen van pastoor Spilliaert. Hun studie duurt drie jaar: een voorbereidend jaar en twee ‘echte’ jaren.

De wet?

De wettelijke toelatingsvoorwaarden uit 1924 bepalen dat de meisjes 18 jaar moeten zijn, om de opleiding aan te vatten, ze beschikken over een getuigschrift van goede zeden, ze moeten fysiek geschikt zijn en hun lagere studies volbracht hebben. Marcella begint haar opleiding in september 1932. Ze is welgeteld 16 jaar.
Hoe rijmt dit met de bovenstaande wet, vraag ik me af? Ik begrijp er niets van.
Gaby Baeke en Anna Deschrijvere zijn achttien als ze de vroedopleiding starten.
Ze weten niet wat hen te wachten staat en maakten nog nooit een bevalling mee.
Gaby Baeke studeert in het Sint Jan in Brugge, op internaat. De zus van pastoor Spilliaert is er overste van het hospitaal.
Boven de kliniek is een moederhuis.

Mutsen haken
Studeren kost geld en Marcella betaalt deels zelf haar studies.
Ze haakt mutsen die in De Vier Seizoenen verkocht worden en aan het kerkportaal verkoopt ze ’s morgens kranten. Als dochter van een kantwerkster en een metser is Marcella zich bewust van haar sociale klasse. Ze weet dat boerendochters een voetje voor hebben bij de nonnen. Die brengen een cadeau mee bij het begin en het einde van het schooljaar.
Ook Gaby Baeke besteedt elke frank zinvol om de opleiding te betalen. “Wij zijn arm en kunnen de opleiding niet betalen. Met vijf broers en twee zussen wonen we in een klein huise, naast Kletje Slunses (Vandevoorde), een oud wijveke dat met Charles Pollefeit getrouwd is en rommel verzamelt. Op aandringen van de pastoor mag ik toch gaan” vertelt ze.
Hoe we dit betaalden, weet ik niet. Ik zie mezelf nog staan met de vuile schorten, tussen de propere Brugse dames. Zij dragen elke dag een ander schort. Ik doe daar langer mee. De vuile plekken neem ik er bij.”

Ook dat gevoel moet bij mijn oma zijn opgekomen.
Maar dat is voor straks.

dinsdag 18 augustus 2009

Kinderhandel III. Pineau om 10 uur


Dit is een vervolgverhaal. Klik hier voor het eerste deel.

Het onderzoek zit me mee. Ik haal het elastiekje van mijn splinternieuw hebbedingetje, een Moleskientje en noteer op pagina twee 'Donderdag 25 augustus 2005'. De warme nazomer van vier jaar geleden lijkt in twee opzichten op die van nu: heet en herexamens. Voor de studenten een gruwelijke combinatie. De eerste pagina van het notaboekje reserveer ik voor de tekst 'please return to...', mijn adresgegevens en een geldsom die ik beloof aan de eerlijke vinder. Dat van die geldsom heb ik ergens gelezen.
Ik stap de plaatselijke serviceflats binnen met een reeks voorbereidde vragen op zak. Ik heb wat tijdschriften en boeken over vroedkunde doorgenomen om niet helemaal onwetend door de mand te vallen.
De oude Gabriëlle Debaecke ontvangt me hartelijk.

Kinderen in de vroege 20ste eeuw

De getuigenissen die ik ken over de kindertijd van mijn grootmoeder beperken zich tot een handvol anekdotes waarvan ik nauwelijks kan achterhalen hoe 'waar' ze zijn. Gaby Baeke daarentegen is een levend archief. Niettegenstaande ze zelf zegt dat ze veel vergeet, is de herinnering aan haar kindertijd en haar jeugdjaren een schatkamer vol verhalen.

Gaby woont al acht jaar in de serviceflats. “Geregeld door een plaatselijke politieker” is het eerste wat ze zegt. Ze zegt het op een manier die haar typeert, bedenk ik later. Rechtuit rechtaan, met het hart op de tong. “Dienstbetoon” klinkt het smalend. En dan komt het… “Ik woon hier niet graag. Ik woonde liever in mijn kleine huis naast ‘t kerkhof. Kijk eens naar buiten. Je ziet nauwelijks iets. Ik zit afgezet als een koe: een brede haag en draad er tussen. Met wat geluk wordt de haag eens gesnoeid en zie je de bovenkant van een auto of het hoofd van een fietser.” Ik knik en slik.

Het is tien uur in de morgen en ik krijg nauwelijks tijd om me voor te stellen. “Eerst een aperitiefje” declameert ze kranig. “Ik ben de kleinzoon van Marcella Debusschere” probeer ik uit te brengen. “Pineau De Chareantes?” vraagt ze. Ik vraag koffie, want straks wil ik naar school. De tweede zit rolt op volle toeren. “Koffie op dit uur? Geen sprake van…” zegt ze. “Mijn moeder is Ingrid Vanneste, mijn nonkel is Pol Vannes...” stamel ik. “Gezondheid!

Luisteren

De Pineau smaakt best lekker op dit uur.
Op haar kast herinneren foto’s aan haar vijf broers en twee zussen. De oudste foto’s tonen haar vader en moeder en haar opa en oma. Geen foto’s van kinderen of kleinkinderen? “Neen.” Gaby trouwde niet en bleef kinderloos. En dat voor een vroedvrouw, denk ik bij mezelf. Nu, mijn eigen oma zette ook weinig kinderen op de wereld. Hooguit twee, een uitzondering voor haar generatie? Gaby vertelt honderduit over haar kindertijd. Ze groeide op tijdens de eerste wereldoorlog. Niet dat die wereldoorlog het voorwerp van gesprek zou moeten zijn, neen integendeel.
Vroedkunde en mijn oma interesseren me meer, veel meer… maar dan bedenk ik dat mijn generatie te doelgericht, te pragmatisch werkt. Vragen stellen is makkelijk, luisteren is zoveel intenser.

Ik luister geboeid en krabbel nu en dan een trefwoord. Ik probeer me haar Lichtervelde voor te stellen. Het Lichtervelde tijdens die lange eerste wereldoorlog. Ze herinnert zich ingekwartierde soldaten bij haar thuis en een Dikke Duitser (je hoort ze gewoon de hoofdletters uitspreken) die haar steeds op de schoot wil “en zijn handen niet thuis houdt!” Ze vertelt het ene spannende dorpsverhaal na het andere,… Ik ken ze uit de publicaties van oudere heemkundigen, maar nooit hoorde ik ze zo overtuigend, zo bevestigend. Over het bombardement op de meisjesschool waarbij behoorlijk wat kloosterzusters omkomen… Na de tragedie lopen de kinderen school op verschillende locaties. Gaby - het schoolkind - mag naar de bovenverdieping van de wagenmakerij van Pé Bohez, dicht bij het kerkhof. Daar improviseren zuster Julia en zuster Irma klaslokalen. Andere kinderen gaan naar zuster Zoé in de Torhoutstraat, recht tegenover café Amerika, bijna ter hoogte van de huidige staatsschool.
En dan volgt een korte stilte. Gaby’s geest keert terug in de tijd, naar een situatie die haar leven zou veranderen.

Een blik in het kerkhospitaal

Ze is terug het kind van zes. Op een willekeurige oorlogsavond zit ze bij een buurmeisje naar de ‘zentjes’ te kijken. Boven de twee meisjes hangt een petroleumlamp. In de rest van de keuken is het aardedonker. Gordijnen dicht. En plots zwaait de deur met veel geweld open. De broers van het buurmeisje komen wild spelend binnen.
Ze trekken de olielamp van de haak, de lamp kantelt en explodeert.
Gaby krijgt de brandende olie over haar gezicht en haar arm. In een mum van tijd staat ze in lichterlaaie.
Men duwt en trekt haar naar buiten. Er komen water en dekens aan te pas.
Haar zwarte eerste communie krulletjes zijn niet meer te herkennen.

Wat een verhaal

Ik blijf aantekeningen maken, mijn pen beweegt steeds sneller over mijn aantekenboekje.
Dokter Gustaaf Colpaert, die later burgemeester van Lichtervelde zou worden, komt erbij.
Hij kan het zwaar verbrande meisje niet helpen en suggereert om de Duitse dokters in het kerkhospitaal te consulteren. Zij hebben ondertussen bijna vier jaar ervaring met gelijkaardige wonden.
Mijn aandacht wordt groter, ik merk bij mezelf dat ik vooruit leun in de zetel, ik nip van de Pineau en bedenk dat er tot op heden niets bekend is over wat er in het Duitse kerkhospitaal gebeurde. Tot op dit moment dachten we dat er geen enkele Lichterveldenaar een voet binnenzette. Verboden terrein.

Gaby’s ouders trekken met hun dochter naar het kerkhospitaal. Zolang de Duitsers in Lichtervelde zijn, verzorgen ze Gaby. Ze doen dat graag en dat is verstaanbaar. Een klein meisje is eens iets anders dan de soldatenhorden. Mijn interesse gaat uit naar de taferelen die zich in de kerk afspeelden.
Het idee van het kerkhospitaal doet met denken aan scènes die ik ken uit films en uit dagboeken: het binnenbrengen van zwaar gewonde soldaten, het afzetten van ledematen, verbrandde lichamen,… taferelen die zich ongetwijfeld in de kerk van Lichtervelde hebben afgespeeld.

Maar Gaby kan de taferelen niet zien. Haar hoofd is helemaal ingepakt. Ze is blind.

Haar verhaal doet denken aan kreunende stervelingen, aan schreiende en roepende mannen, het geluid van een bot dat afgezaagd wordt…

Maar Gaby kan de taferelen nauwelijks horen. Ze is doof aan één kant.

Zes maanden lang wordt ze intensief verzorgd. Na de vlucht van de Duitsers nemen de nonnen in het gesticht de taak over. En niet zonder succes zo blijkt. Haar gehoor komt terug en het zicht herstelt zich na zes weken.

Ook de huid geneest.

In school geven de kinderen geen hand aan Gaby. Haar kreukelige huid jaagt angst aan.

Na een uur vertellen wordt Gaby zichtbaar moe. Het spreken vertraagt, de ogen vallen dicht. De Pineau? Maar ze moet nog zoveel vertellen. Ik zou nog diverse keren bij haar binnenlopen.
Die gesprekken shrijf ik straks neer.
Nu moet ik naar het mondelinge herexamen van het vak geschiedenis.
Hadden alle studenten maar zo'n verhaal. Ik zou hen overladen met een zak punten. En hen trakteren, op een Pineau.

maandag 17 augustus 2009

Kinderhandel II. Maandag 8 maart 1916

Dit is een vervolgverhaal. Lees de eerdere stukken hier.

Waar waren we gebleven?

Waar waren we gebleven? Zo start Geert Mak vrijwel elke aflevering van zijn reeks ‘In Europa’ waarna hij kort herhaalt wat hij reeds vertelde…
Zo werken media: of je vertelt een verhaal in één korte ruk (de concentratie van een mens beperkt zich anderhalf uur film, met wat pauze tussen), of je vertelt en herhaalt kort…

Ik beschreef op de vorige post de bronnen die inzage geven in mijn onderwerp, de vroedvrouw die tegelijk mijn oma is. Behalve de levende getuigen en de schriftelijke archieven verschenen intussen talloze publicaties over het thema, maar niet over haar.

Uit de teksten die ik verzamel over het bevallen in vroegere tijden rijst een beeld van een niet-gemedicaliseerde bevalling. Tegenwoordig lijkt een bevalling in geen enkel opzicht meer op het bevallen in de tijd van mijn grootmoeder.
Er kwam nauwelijks een dokter aan te pas. Laten we terugkeren tot het allerprilste begin, tot het eerste kwart van de twintigste eeuw, tot op het moment dat mijn drie vroedvrouwen -die ik eerder voorstelde- geboren worden. Vanaf hier noem ik ze mijn vroedvrouwen.
Hun geboorte helpt me om die andere tijd te begrijpen. Het helpt me terugkeren in de tijd. Een terugkeer van bijna een eeuw.

Een thuisbevalling

Doorheen mijn onderzoek leer ik de drie vrouwen elk op hun eigen manier kennen. Zoals gebruikelijk worden zij allen in hun ouderlijke thuis geboren, een gebruik dat nu weer wat in zwang geraakt.

De oudste in de rij, Gabriele Debaeke ziet het levenslicht in een kroostrijk gezin in de Boomgaardstraat op dinsdag 7 mei 1912, enkele jaren voor de grote wereldbrand.

Anna Deschrijvere, de jongste wordt nabij het Lichterveldse station op vrijdag 19 mei 1922, een paar jaar na die gruwelijke oorlog, geboren als oudste van twee broers. Haar vader Eugène en haar moeder Marie Louise Hemers zijn beiden spoorwegbediende, hij in Roeselare, zij in Koolskamp. Ze pendelen dagelijks naar hun standplaats. Vanuit Lichtervelde. Stel je voor. Pendelaars, bijna een eeuw geleden. In de ogen van de katholieke goegemeente geen eerbaar werk, maar in alle geval beter dan het verhuizen naar de stad, waar het socialisme, de ontkerkelijking en andere ondeugden welig tieren.

Mijn oma, Marcella Hectorine Debusschere ziet het levenslicht op maandag 8 maart 1916 om 8 uur ‘s morgens ergens in de boomrijke Damwegel alhier.
Geboren midden in de eerste wereldoorlog. Net na het begin van de slag om de Somme, net voor de slag bij Verdun. Marcella’s moeder, Marie Tampere is op dat moment 32, haar vader, Jordaan Debusschere 43. Marcella wordt hun laatste kind. Haar vader is metser en bij haar moeder staat in het huwelijksboekje ‘kantwerkster’. Behalve dit beroep heeft haar moeder Marie Tampere een klein winkeltje, helpt ze de mensen bij sterfgevallen en werkt ze als baker.

Baker, wat een woord. Bakeren, wat een werkwoord.

Bakeren betekent koesteren, warm houden, verwarmen, voeden en verversen. De bakermat is een rieten mand de naar achteren oploopt en waar de baker in zit. “Vroedvrouwen brachten die mee voor de bevalling” getuigt m’n collega Marc Vangheluwe die bijna met pensioen gaat en indertijd in Beveren bij ’t Ol Meulentje (de Onledemolen) woonde. “Wij als kinderen in huis dachten dat het baby’tje al in de mand zat en dat de vroedvrouw het er gewoon uithaalde. We hebben het haar natuurlijk nooit echt zien doen.” In werkelijkheid zet de vroedvrouw de bakermat voor het vuur, zodat ze het samen met het kind warm heeft. Andere termen voor vroedvrouw zijn minne, achtergaarster, vroedwijf. Mijn collega spreekt van een achterwares en een achterwaarster. Vroed verwijst naar 'wijs, verstandig' en ‘vroede vrouw’ en is een leenvertaling van het Franse sage-femme uit dertiende eeuwse geschriften, “De van de overigheid aangestelde, beëdigde, zindelyke, eerbare Vrou, die de enzwangere Vrouwen voor, in, en na het bevallen, met raad en daad by staat, en in zware geboorten de verlossing helpt bevorderen.”


De moeder van mijn oma verleent met andere woorden bevallingsbijstand als ongeschoolde vroedvrouw. Zij, Marie Tampere (ons dochter noemt ook Marie) is niet de enige die zich in Lichtervelde inlaat met deze job. Een zekere Marie Popelier is een gediplomeerde vroedvrouw, minnen gaan met haar mee. Tussen haakjes: Dat alles weet ik van Gaby Debaeke die over Marie Popelier getuigt als 'haar' voorgangster. Marie Popelier woonde in de Marktstraat, waar nu de WereldWinkel is en huwde een timmerman. Later zou ik Marie Popelier vaak ontmoeten in de geboorteregisters die ik doornam in functie van een onderzoek over prostitutie in Lichtervelde tijdens de eerste wereldoorlog. Als gediplomeerde leert Marie Popelier haar vak in een vroedvrouwenschool.

10 frank voor een kind

Vroedvrouwen kennen een ongewoon leven. Ze gaan bij nacht en ontij de baan op en zijn geëngageerd. Voor een bevalling en acht huisbezoeken ontvangen ze tijdens de eerste wereldoorlog ongeveer tien frank. Mijn grootmoeder is dan een kind, maar Marie Popelier en Marie Tampere (de moeder van mijn oma) incasseren ongeveer dit bedrag per geboorte.
Als je weet dat een kilo boter toen meer dan drie frank kost, zie je dat de verwachtingen haaks staan op hun loon. We komen later op het loon terug. Waar de moeder van mijn oma de stiel leerde, kon ik niet achterhalen. Het zit er dik in dat ze aanvankelijk te rade ging bij een buurvrouw, haar moeder of haar schoonmoeder en later van tijd vertrouwt op haar ervaring en inzicht verwerft via de raadgevingen uit haar trouwboekje.

Raadgevingen in het trouwboekje

Dat trouwboekje brengt de weinig geletterde bevolking in het begin van de twintigste eeuw op de hoogte van de “gezondheidsleer der eerste jaren” van het kind. De raadgevingen zijn pragmatisch en gaan over de reinheid, de kleding, het bed, de slaap, het voedsel, de beweging en de verluchting van de kamers. Immers, “evenals de plant kan het kind niet opgroeien in eene plaats van zuivere lucht en licht beroofd.”
Het doel van de raadgevingen is duidelijk. Ongeveer één vierde van de kinderen sterft in deze tijd voor ze één jaar worden als “slachtoffers der onwetendheid, van de slenter en van de vooroordeelen. Om dien overgrooten doodstol in te perken, welke tevens het gezin en de samenleving bedroefd en verarmt, is het noodig zekere grondbegrippen van gezondheidsleer (…) te verspreiden.”
Ook de moeder van mijn oma ontsnapt niet aan de vaak voorkomende kindersterfte. Haar derde kind haalt de eerste maand niet. Op 9 november 1912, om 6.30 ’s avonds wordt Andrea Maria Julia geboren. Ze overlijdt op sinterklaasavond van datzelfde jaar. En nu, in 1916, bevalt ze voor de vierde keer. Lichtervelde is bezet door het Duitse leger dat net aan de slag om Verdun begint. Marcella heeft twee broers: Marcel is tien en Omer is zes. Baker of niet, een bevalling vergt organisatie: de bevallingen gebeuren in de keuken of in het achterhuis. Buurvrouwen of familieleden springen bij in het huishouden. Want Marie mag de eerste tien dagen het bed niet uit. Kennissen wassen het kind dat later mijn oma zal worden. “De reinheid is eene onmisbare voorwaarde voor de gezondheid. Het kind moet minstens een maal daags geheel en zooveel mogelijk in een bad of eene kuip gewasschen worden; gedeeltelijke wasschingen zullen plaats hebben onmiddellijk na iedere bevuiling en zullen gedaan worden met eene spons of eenen zachten doek, in zuiver lauw water nat gemaakt. De spons en de doek die tot de zuivering van het kind gediend hebben, moeten zorgvuldig na iedere bewerking in warm water gewasschen worden.” Ze helpen het kindje kleden en verluchten de kamers. “De doeken waarin het kind gedraaid wordt zijn zacht, licht en warm; de bussel mag onder geen voorwendsel gesloten worden tot de bewegingen te beletten; hij moet met zekerheidsspellen of linten vastgemaakt worden. De navelband blijft ten minste gedurende de eerste maand behouden. Het is noodig dat de kamer waar het kind verblijft, ruim, helder en verlicht zij. Geene uitwaseming of hoegenaamde geur mag daar geduld worden.”

Een uitzet

Haar uitzet is eenvoudig: flanellen doeken, fijne baptisten kanten hemdjes, onderlijfjes die achteraan opengaan, slaapkleedjes, gebreide sokjes, sponsen eetslabben en katoenen sierslabben, geborduurde en met kant afgezette mutsjes, lakentjes voor de wieg en een kinderkoets. Maar, waarschuwt het trouwboekje van Marie “het gebruik van kleine wandelkoetskens is nadeelig indien zij niet op volmaakte wijze op springveren hangen.” Als ‘goede’ moeder maakt Marie alles zelf of ze haalt het bij vrienden en kennissen. In haar trouwboekje leest ze over ‘verderfelijke’ gebruiken. Zo krijgt het drukken of kneden van het hoofd om de vorm te verbeteren een veeg uit de pan. Beweegbare wiegen acht het trouwboekje nadelig. De schommelingen doen het kind inslapen “maar oefenen eenen nadeeligen invloed op zijne hersens en zijne maag uit.” En, het kind moet een afzonderlijk bed hebben. “Talrijke voorbeelden bewijzen hoe gevaarlijk het voor zijne gezondheid en zelfs voor zijn leven is, het met groote menschen te laten slapen.”

Leesloupe

Terwijl ik deze zin overschrijf uit het trouwboekje van mijn overgrootmoeder kom ik tot het besef dat het handvol documenten me niet erg ver zullen brengen om een glimp van mijn grootmoeders geschiedenis op te vangen.
Haar studieboeken en haar schriften, haar kraamboekje en het trouwboekje van haar ouders zijn, hoe interessant ook, onvoldoende om haar verleden tot leven te wekken. Ik moet mensen zien te vinden die haar gekend hebben, mensen die haar herinneren… Via mijn moeder kom ik te weten dat vroedvrouwen nauw samenwerken met de dorpsdokters. Verschillende geschiedenisboeken bevestigen deze idee.
Marcella Debusschere werkte naar horen zeggen vaak samen met dokter Van Speybroeck. Ik zoek hem op in de Callewaertlaan, op een zondagvoormiddag terwijl ik hem zijn nieuw jaarboek van de heemkring breng. Hij is blij me te zien, niet dat hij me kent. Hij schuift een stoel onder mijn achterwerk en toont zijn leesloupe. “Ja, met het zicht gaat het steeds minder Ik wordt stilaan blind.” Met zijn leesloupe vergroot hij de teksten, “maar het gaat traag en het is vermoeiend.” Ik vraag hem naar zijn herinneringen over mijn grootmoeder, maar al snel blijkt dat daar niet veel over te vertellen valt. Van een samenwerking tussen dokter en vroedvrouw is er enkel sprake bij noodgevallen. Zolang er geen complicaties optreden, behelpt de vroedvrouw zich, bij verwikkelingen roept ze de dokter. Marcella belde hem op als ze in nood is, dat is zeker, maar hij kan zich moeilijk herinneren wanneer dat precies was. “Ik kan je wel iemand aanraden die je kan helpen bij je zoektocht” fluistert hij me toe. En zo kwam ik haar op het spoor. “Een andere vroedvrouw, ongeveer even oud als je oma, woont in de serviceflats. Haar naam is Baeke, Gaby Debaeke. En haar geheugen is uitstekend” vertrouwt hij me toe.

Haar verhaal lees je hier.