dinsdag 31 maart 2009

Op het ritme van de seizoenen

Ik vind het altijd interessant om te weten hoe mensen en maatschappijen nadenken over "de" geschiedenis. Onlangs kwam er zo'n vraag op http://www.ikhebeenvraag.be/: Hoe bepaalde men in de middeleeuwen de geschiedenis. Ewel, hier komt mijn antwoord.
"In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.” Zo opent Umberto Eco zijn ‘De naam van de roos’. Deze middeleeuwse oerknal, dit startpunt van het middeleeuwse geschiedenisbeeld verklaart symbolisch het ontstaan van de wereld door een zevendaagse interventie van God. Over de vraag wanneer dit dan precies was, komt men tot verschillende conclusies. De Hebreeuws-bijbelse tijdlijn brengt ons bij 4046 voor Christus, de Joodse bij 3761. Nu, wat er ook van aan is, volgens Chaucer, de middeleeuwse kroniekschrijver, schiep god de mens in maart, wat het begin van het kerkelijk jaar verklaart. En omdat Pasen niet altijd op dezelfde datum valt, zijn de historische datering en de tijdsindeling in de middeleeuwen ook onnauwkeurig...

Hoe nauwkeurig is tijd?

Wie nadenkt over geschiedenis, denkt ook na over de tijdsindeling. Hoe mensen tegen de tijd aankijken verschilt van cultuur tot cultuur, van periode tot periode. Doordat de middeleeuwse mens dicht bij de natuur leeft, verschilt zijn tijdsopvatting en geschiedenisgedachte wezenlijk van de hedendaagse. Sinds de verlichting stelt de geschiedschrijving voornamelijk de vooruitgang centraal. In de middeleeuwen is er geen klok die de tijd ‘minutieus’ indeelt: er is enkel het gebed. De metten rond middernacht, het lof om drie uur in de morgen, de metten bij het ochtendgloren, de vespers om zes uur ’s avonds en de completen tegen bedtijd. Het zijn de “getijden des daags” zoals de mediëvist Johan Huizinga het in zijn ‘Herfsttij der middeleeuwen’ uitdrukt. De zes weekdagen en een rustdag structureren het scheppingsverhaal en verklaren zo de weekcycli. Achter die indeling steekt ervaring en observatie van geleerde enkelingen waarvan de middeleeuwer de herkomst nauwelijks kent. De tijdsmeting en de geschiedenis baseren zich op de cyclus. Zon en sterren zijn de wijzers op het uurwerk van de natuur, ze wijzen naar kerkelijke sacramenten, jaarfeesten of heiligendagen.

Praktisch en theoretisch

Enerzijds heeft de middeleeuwse geschiedenis een praktische component. De geschiedenisstudie beperkt zich tot de lezende en schrijvende elite: adel, geestelijkheid en niet te vergeten de tovenaars of tovenaressen (het begrip heks is van latere oorsprong). Zij verzamelen kennis en beslissen op basis van hun ervaring en hun inzichten (die alleen bij te houden zijn door het geschreven woord) wanneer boeren bijvoorbeeld mogen zaaien of oogsten. Anderzijds is het middeleeuwse historische denken vooral een theoretische bezigheid, gericht op de kennis van God. Volgens de middeleeuwse historici maken mensen geen geschiedenis. God maakt de geschiedenis en leidt de mensheid van de schepping naar het laatste oordeel of het eeuwige heil. Dit richt de blik van de middeleeuwer op de eindtijd (eschatologie).

Periodisering?

De middeleeuwer was zich uiteraard niet bewust dat hij in de middeleeuwen leefde. Toch kent hij een historisch besef: er is niet alleen het ‘nu’ er is een verleden en een toekomst, een voor en een na. De geschiedschrijvers stellen net zoals nu vast dat de geschiedenis zich laat opdelen in periodes.
1. Het oudste schema spreekt over de opeenvolging van vier rijken. Het Babylonische, het Perzische, het Macedonische en het Romeinse. Bij de ondergang van dit laatste eindigt de geschiedenis. Na de val van het West Romeinse Rijk blijft deze geschiedenisgedachte gangbaar. Karel de Grote en Otto de Grote worden immers nog als Romeins keizer beschouwd.
2. Augustinus ziet het anders. Voor hem is de geschiedenis een zesdaags proces (verwijzend naar de scheppingsdagen)van groei en verval dat hij vergelijkt met een mensenleven. De periode van Adam tot de zondvloed vormt de kindertijd van de maatschappij, van de zondvloed tot Abraham zien we de jeugd en van Abraham tot David kennen we het leven van de jongeling. Van David tot de Babylonische ballingschap is de periode van de volwassenheid en van de ballingschap tot Christus zien we de bejaarde maatschappij. Van christus komst tot de wederkomst treedt de ouderdom in. De zevende dag staat gelijk met de overgang naar het rijk Gods.
3. Aan het eind van de twaalfde eeuw ontwerpt Joachim van Fiore een schema naar de drie-eenheid. Na het rijk van de vader (van de schepping tot christus) volgt het rijk van de zoon (van christus tot de eigen tijd) en daarna het rijk van de heilige geest (tot de Wederkomst). Hitler zou hier elementen uit putten voor zijn ideologie van het derde rijk, maar dit ter zijde.
Al deze geschiedenisbenaderingen hebben één gedachte gemeenschappelijk. De geschiedenis is een proces van groei, bloei en verval en daarbinnen is er de herhaling, net zoals de jaargetijden. De cyclus of de cirkel, het levensrad of Liber floridus (ca. 1120) verbeelden deze opvatting.
Nu, tot hier het (ver)algemeen(d) kader. Voor de rest is het moeilijk om lichtvoetig over een periode van meer dan duizend jaar heen te stappen. Doorgaans worden de middeleeuwen ingedeeld in vier periodes. Het antwoord op de vraag ‘hoe zag men de geschiedenis’ zal anders zijn, naargelang de periode.

400-750

Tijdens de vroege middeleeuwen nemen de Germanen na de volksverhuizingen de taal en de cultuur van de Romeinen over. Maar het is niet zeker dat ze de Romeinse geschiedenis zouden bewaren. De kerkvaders Ambrosius, Hieronymus, Augustinus en Gregorius kennen die geschiedenis, maar doen geen bewaringspogingen.
Over de geschiedenis van de Germanen zelf bestaan diverse misverstanden.
1. Het idee dat de Germanen zich onderling verbonden voelen, is een Romeinse constructie die historici overnamen en hen deed zoeken naar een gemeenschappelijke oorsprong.
2. Het ontbreken van de schriftcultuur bij vele Germaanse stammen (op het runenschrift na) stelt de orale overlevering centraal: verhalen vervormen, worden hergeïnterpreteerd of gaan verloren.
3. De geschiedenissen van de Germaanse rijken komen van historici zoals Gregorius van Tours (de Franken), Jordanes (Ostrogoten), Isidorus van Sevilla (Visigoten, de Sueven en de Vandalen), Beda (Engelse volk) en Paulus Diaconus (Longobarden). Deze kersteninggeschiedenissen zijn met een korrel zout te nemen. De geschriften dateren van lang na de bekering en de auteurs stellen de oude koningen voorbeeldig voor, als een model voor de opvolgers.
4. Tot voor kort lazen we dat de barbaarse invallen een einde maakten aan de Romeinse beschaving. In werkelijkheid sloten de Germaanse heersers aan bij de Romeinse beschaving die zij al kenden toen ze aan de rijksgrens leefden. Ze vernietigden de beschaving niet, maar eigenden ze toe. Al zal een Romein er na de Visigotische plundering van Rome anders over denken. En zo wordt het Christendom voor de Germanen de toegangssleutel tot de Romeinse geschiedenis en versmelten Germaanse, antieke en christelijke elementen. Augustinus stelt in zijn De Civitate Dei dat de enige geschiedenis, de heilsgeschiedenis is.
Omstreeks 500, als Italië viermaal onder de voet gelopen is, duikt de conserveringsgedachte van de antieke kennis op bij de Romeinse patriciër Boëthius en de kloosterling Cassiodorus. Bisschoppelijke residenties en kloosters vormen het geheugen van de maatschappij. In zijn scriptorium leest, kopieert en bewaart de clericus (cfr. het woord klerk) klassieke én heidense boeken. Willibrord kopieert in het Utrechtse Sint-Maartensklooster de bijbel, Benedictus, Augustinus en de Romeinse historicus Livius. De eigen productie concentreert zich op de hagiografie. De heiligencultus en het vereren van martelaren (missionarissen, kloosterlingen, abten, abdissen…) richt zich op relieken en bewaart de missiegeschiedenis. Het heiligenleven functioneert als plaatselijke kroniek en het historisch bewustzijn van een gemeenschap.

750-1000

In deze periode komt Europa tot eenheid en betekent de Karolingische renaissance een hoogtepunt in de intellectuele cultuur. In de tiende eeuw stimuleren de Ottoonse de intellectuele productie. Van Hrotsvita van Gandersheim kennen we heiligenlevens, toneelstukken uit de oudheid en de geschiedenis van haar klooster en de biografie van Otto I. Deze laatste schreef ze in opdracht van Otto II. Biografieën van vorsten en kerkmannen, de annalen van kloosters, kathedraalscholen, bisdommen en bisschoppenlevens en ingrijpende gebeurtenissen zoals plunderingen van Vikingen worden op schrift gesteld. Het jaar 1000 leidt niet tot de massale vrees van het einde der tijden. Het besef komt enkel bij geschoolden zoals Adso van Montier-en-Der tot uiting. Hij schrijft een werk over de komst van de antichrist. Adso sterft op zee, tijdens een reis naar Jeruzalem, waar hij de eindtijd zou gadeslaan.

De feodale tijd (1000-1300)

Het hoogtepunt van de middeleeuwse cultuur valt in de 12de en 13de eeuw. Via Johannes van Salisbury kennen we het gezegde dat de middeleeuwse geleerden dwergen zijn op de schouders van reuzen. De geschiedenis van de antieken beschrijven en het becommentariëren van de heidense geschiedschrijvers is dé taak van de monnik. Hij doet het uit eerbied voor de antieken en om god te leren kennen. De Latijnse geschiedschrijving bloeit. De Benedictijn Ordericus Vitalis, één van de beste historici van zijn tijd, stelt dat de geschiedenis “een lofzang op de Schepper en de rechtvaardige Bestierder van alles” is. De geschiedenis krijgt een plaats in de liturgie en toont zo de weg waarlangs de mensheid zich optrekt naar het heil. Ze helpt de mens de goede richting te kiezen, de geschiedenis mondt uit in de toekomstblik, om in een veilige haven aan te komen. De Heilige Schrift die niets anders was dan een geschiedenisboek.
De kathedralenbouw, de universiteiten en de herontdekking van de geschriften van Aristoteles (het Griekse origineel vindt men in de Oost-Romeinse bibliotheken) doen Thomas Van Aquino zoeken naar een de verzoening van de rede en de openbaring. Dit resulteert in een rationele God en het vertrouwen dit te kunnen doorgronden. Het lezende publiek bestaat uit scholieren, studenten, geleerden en geestelijken. Het schrijvende publiek produceert annalen in kloosters en bisdommen, Bijbelse geschiedenissen, gewijde en profane geschiedenissen, wereldkronieken beschrijven Gods plan van de Schepping tot helden. De oudere geschiedenis heeft aandacht voor Alexander de Grote en de val van Troje. Deze verhalen zouden tot aan de Renaissance het beeld van de oudheid bepalen. De contemporaine geschiedenis concentreert zich op de kruistochten. Tijdens die kruistochten brengen de veroveraars allerlei schatten mee uit het beloofde land en ze beladen ze met historische en religieuze betekenissen. De drie encyclopedieën van Vincent van Beauvais uit 1250 over geloof, natuur en geschiedenis worden in 1300 aangevuld met een stuk moraal. Is er een andere tijd op komst?

De late middeleeuwen (1300-1500)

Als een klimaatswijziging, hongersnood de honderdjarige oorlog en de builenpest Europa in het midden van de waanzinnige veertiende eeuw teistert, sterft één op drie, worden dorpen en kloosters van de kaart geveegd. De vinding van het buskruid zorgt voor een mentaliteitsverandering in de vechtkunst. Waar men in 1250 bij een oorlog streeft naar zoveel mogelijk gevangenen, wil men er nu zoveel mogelijk doden. Het harnas maakt van de mens een wandelende vesting. Het vertrouwen van Thomas van Aquino maakt plaats voor de goddelijke ondoorgrondelijkheid van Johannes Duns Scotus en Willem van Ockam. De kunst om te sterven en de dood duiken op bij Dante, Boccaccio en Petrarca. Chaucer en Froissart verlenen zich de status van een spreker. “Je, Jehans dez Froissars, tresoriers et chnoine de Chimay” is de openingszin sinds 1300 en schuift de anonieme objectiverende middeleeuwer naar de achtergrond. De schrijver wijst de lezer op het feit dat het product van zijn hand is. Het ‘schrijven’ en ‘waarheid schrijven’ lijken niet meer het zelfde. Het is in deze eeuw vol ellende dat de mechanische klok op stadhuizen en kerken haar intrede doet en de eeuwenoude biologische cyclus verstoort. De tijdsbewustwording van de klok, installeert het idee van de verstreken tijd, het verglijden, de verloren tijd… en dus ook de tijd dieherwonnen kan worden. Binnenkort zijn de middeleeuwen voorbij: het individu en de (tijds)caluculatie kondigen nu al de renaissance, met een compleet andere geschiedenisvisie aan.

Belangrijkste bron: BEJCZY I. Een kennismaking met de middeleeuwse wereld. Coutinho, Bussum, 2004.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten