zaterdag 31 oktober 2009

Kinderhandel deel XI. Studeren kost geld

Dit is een vervolgverhaal. Klik hier voor het eerste deel.

Waar zijn we gebleven?

Marcella, Gaby en Anna trekken naar de vroedschool. We zijn in het begin van de jaren dertig en studeren is niet evident, zeker niet voor meisjes. Die krijgen in de eerste plaats een voorbereiding op hun rol als moeder. En als ze al studeren, ligt de richting in het verlengde van die rol. Verpleegkunde, vroedkunde of sociaal werk zijn per definitie vrouwelijke beroepen.
In die tijd nemen nonnen vaak de verpleegkunde in handen. Voor sociaal werk is het in West-Vlaanderen te vroeg. De eerste sociale scholen in West-Vlaanderen dateren van na WOII.

Motivatie?

De motivatie voor de beroepskeuze varieert bij mijn vroedvrouwen.
Anna Deschrijver spreekt overtuigd van een roeping. Bij Marcella Debusschere ligt het in het verlengde haar moeders activiteiten als volksbaker. Gaby Debaeke en haar ouders vertrouwen op de aanbevelingen van pastoor Spilliaert.

De studie duurt drie jaar: een voorbereidend jaar en twee echte jaren. De toelatingsvoorwaarden uit 1924 bepalen dat de meisjes 18 jaar zijn, een getuigschrift hebben van goede zeden, fysiek geschiktheid moeten zijn en van hun lagere studies volbracht hebben.
Marcella begint haar opleiding in september 1932. Ze is welgeteld 16 jaar. Hoe rijmt dit met de bovenstaande wet, vraag ik me af?
Gaby Baeke en Anna Deschrijvere zijn achttien als ze de vroedopleiding starten. Ze weten niet wat hen te wachten staat, ze zijn niet voorgelicht, laat staan dat ze een bevalling meemaakten.
Gaby Baeke studeert in het Sint Jan in Brugge, op internaat. De zus van pastoor Spilliaert is er overste van het hospitaal. Boven de kliniek is een moederhuis.

Mutsen haken

Studeren kost geld en Marcella betaalt deels zelf haar studies. Ze haakt mutsen. Die liggen te koop in de kleerwinkel op de Lichterveldse markt In De Vier Seizoenen. 's Morgens verkoopt ze aan het kerkportaal kranten. Als dochter van een kantwerkster en een metser is Marcella zich bewust van haar sociale klasse. Ze weet dat boerendochters een voetje voor hebben bij de nonnen. Die brengen cadeau's mee bij het begin en het einde van het schooljaar. Ook Gaby Baeke besteedt elke frank zinvol om de opleiding te betalen. “Wij zijn arm en kunnen de opleiding niet betalen. Met vijf broers en twee zussen wonen we in een klein huise, naast Kletje Slunses (Vandevoorde), een oud wijveke dat met Charles Pollefeit getrouwd is en rommel verzamelt. Op aandringen van de pastoor mag ik de studie toch aanvangen” vertelt ze. “Hoe we dit betaalden, weet ik niet. Ik zie mezelf nog staan met de vuile schorten, tussen de propere Brugse dames. De welgestelde studentes dragen elke dag een ander schort. Ik doe daar langer mee. De vuile plekken neem ik er bij.”

Marcella houdt haar facturen goed bij. In de schoolrekeningen ontdek ik dat ze in Sint Anna studeert aan de Sint Annarei nr. 6 en 7.. Nu is dat de provinciale vroedvrouwenschool. De bestuurster is een zekere V. Jongbloet.

De wet voorziet dat de studentes er tijdens de week en soms in het weekend inslapen. Marcella houdt contact met het thuisfront via postkaartjes. Afhankelijk van het weer gaat zij met de trein of met de fiets naar school. Eén keertje komt haar vader ze ophalen met de moto, hoor ik zeggen.

Postkaartjes

Via postkaartjes houdt mijn oma contact met het thuisfront. De foto op het kaartje toont wat er van de studentes verwacht wordt: een ijverige en communicatieve studeerhouding en hoe een klaslokaal er idealiter uitziet: met voldoende didactisch materiaal.

In haar voorbereidende jaar koopt ze een zwarte palto als uniform en werkkledij voor 238 frank. Ze betaalt 272 frank voor vier kleedjes en 118 frank voor een zwarte wijle. Verder koopt ze vijf witte wijlen en twee bandjes voor 32 frank, drie paar kousen voor 53,25 frank, een initiale (15 frank) en vier schorten (88 frank). Haar boeken over kinderverpleging, algemene gezondheidsleer, “grootte levensverschynselen”, “begrippen van bacteriënleer en ontleedkunde” en “verrichtingsleer” en diverse cahiers kosten ongeveer 75 frank.
Het gebruik van bed, lavabo en kamer zijn kosteloos in het voorbereidende jaar.

Op de schoot

Ik schuif haar rekeninguittreksels opzij en herinner me dat ik bij oma op de schoot zit. Regelmatig vertelt ze verhalen uit haar studententijd en hoe de nonnen haar het leven zuur maken. Zo is er het verhaal van de te koude kinderbadjes. “We laten het kinderbad vollopen en met onze pols voelen we af de badwatertemperatuur geschikt is, te koud: fout, te warm: alarm. Ik vind de temperatuur geschikt, maar de non houdt zich bezig en meet de temperatuur als het bad afgekoeld is."
Met opzet? Dat wist ze niet, maar ze had wel een grondig vermoeden. "Later heb ik papflessen betaald die ik zogezegd gebroken had.”

De onderhoudskosten (wat die ook mogen zijn) belopen voor het schooljaar 1932-1933 2.750 frank, Marcella krijgt 1.000 frank tegemoetkoming van het moederhuis. Dat de studies duur zijn bewijst de aanvangswedde van een vroedvrouw in 1936. Die bedraagt 10.000 frank per jaar.

---

Zie hiervoor mijn eerste (geschiedenis)boek. WYDOOGHE B. Nieuwe tijden, nieuwe noden, nieuwe oplossingen. Een halve eeuw opleiding tot welzijnswerker aan de katholieke sociale hogeschool Ipsoc in Kortrijk, Lannoo, Tielt, 2000.

vrijdag 30 oktober 2009

Tijd voor een nieuw experiment

Sinds kort doceer ik het vak geschiedenis aan afstandstudenten. Om de nadelen van dat afstandsleren te ondervangen, gebruiken we Blogger. Dat levert niets dan voordelen op. Ik som ze op.

1. Bloggen maakt het mogelijk om het leerproces op afstand te volgen.

2. De studenten hebben naast Facebook contact met elkaar en er ontstaat een dialoog over de cursusinhoud.

3. Verder geef ik als docent regelmatig feedback, iets wat bij ‘grote’ taken veel moeilijker is.

4. Bovendien leert de student met het schrijven van relatief korte berichtjes niet alleen de geschiedenisles, de student leert ook:

5. refereren

6. synthesevaardigheden

7. schrijfvaardigheden en

8. ict-vaardigheden.

9. Via hun blog betrekken ze de geschiedeniscursus in hun eigen omgeving. Wie een film, theaterstuk of televisieprogramma zag dat verband houdt met de cursus linkt dit op zijn blog. Dat zorgt voor bonuspunten.

10. Andere bonuspunten vallen te verdienen door suggesties, commentaren of reflecties te geven bij de collega-studenten. Het is hen tenslotte toegelaten om bemerkingen te maken over andere cursussen of persoonlijke schrijfsels toe te voegen, de blog hoeft niet strikt vak-gerelateerd te zijn.

Dat allemaal in de stille hoop van de docent, dat ze zullen blijven bloggen (en dus reflecteren) na afloop van de cursus.

De opdracht klinkt relatief eenvoudig.

Elke student maakte een blog aan om er zijn of haar inzichten (concreet zijn dit samenhangen tussen chronologieën, oorzaken en gevolgen, definities, personages, gebeurtenissen) te verwoorden. Schrijf minstens tien blogberichten over de cursus. Eén bericht is ongeveer 1 A4 tekstbladzijde, lettergrootte 12 (titel en referenties niet meegerekend).

Wie kortere berichten verkiest, schrijft meer berichten. Het totale aantal berichten verwoorden inzichten uit alle delen van de cursus, geen blinde vlekken dus.




En de cursus? Die bestaat uit het boek ‘De zorg en de staat’ van Abraham de Swaan. Verder gebruiken ze fragmenten uit Milan Kundera’s ‘De ondraagelijke lichtheid van het bestaan’ en L.F Célines ‘Reis naar het einde van de nacht.’ Er is de prachttekst ‘Over de noodzaak van tuinieren’ van Gerrit Komrij (op basis van die tekst ging ik trouwens geschiedenis studeren, stel je voor) en ‘De markt van welzijn en geluk’ van Hans Achterhuis. De cursus rondt af met een tekst over de heksenwaan en een reportage over de belangrijkste intellectueel van de twintigste eeuw, Noam Chomsky.

Wie de blogspottende studenten wil volgen of gewoon eens piepen om het experiment te bekijken kan dat. U bent welkom. Ze zijn met tien, geloof ik. Corrigeer me als ik fout ben. (Studenten die hun link niet in het lijstje hieronder zien staan, bestaan niet.)

Natuurlijk ben ik optimistisch over dit nieuwe leersysteem. als de participerende studenten kritischer zijn of nadelen ervaren aan het systeem, gelieve dat hieronder te melden.

---

http://cathy-detijdvantoen.blogspot.com

http://philipdenoyette.blogspot.com

http://nataschataecke.blogspot.com

http://evelienverdonck.blogspot.com

http://lynneclaerebout.blogspot.com

http://maartenth.blogspot.com

http://leencoen.blogspot.com

http://fatam0r9ana.blogspot.com

http://melaatsen.blogspot.com

http://historische-benaderingen.blogspot.com

http://armoededoorheendejaren.blogspot.com

http://mijngeschiedkundigeverwondering.blogspot.com

Een student E-cultuur werkt zijn project uit op: http://ecultuur.blogspot.com.

woensdag 30 september 2009

Kinderhandel X. Een brief van Modest

Een paar dagen terug krijg ik een mail van Modest.

Ik leer Modest Maertens zo'n vijftien jaar geleden kennen. In die tijd ben ik overdag geschiedenisstudent, 's avonds schrijf ik voor een krant en in het weekend proberen we een jeugdhuis van de grond te krijgen.
Als beginnend reporter (het moet één van mijn eerste interviews geweest zijn) en als beginnende geschiedenisstudent rij ik op een donkere avond met mijn VW-Santana richting Brugge, ik geloof naar Assebroek. Op de agenda staat een interview met een ex-Lichterveldenaar die me onbekend is.
Modest Maertens is geboren in Lichtervelde net op het moment dat Marcella op de vroedschool zit, op 25 mei 1932. Dat was een woensdag, ondek ik via een handige zoekmachine, waar je je eigen geboortedag kan opzoeken.
De (ongeschoolde) vroedvrouw Beatrice Vandenberghe (Torhout 1897 - Lichtervelde 1996, huwde Richard Degraeve en is moeder van Diana) zet Modest op de wereld. Ze werkt doorgaans alleen. Ze assisteert enkel dokters bij moeilijke bevallingen. Het zou een gewoonte blijven in de komende jaren. Moeilijke bevallingen met een dokter, probleemloze zonder dokter. Modest groeit als jongeling op in Lichtervelde - hij woont een kwarteeuw op de markt, het kloppende dorpshart, als kind volgt hij de lokale tweede wereldoorlog van dichtbij, later studeert hij in de normaalschool in Torhout en geeft daarna algemene vakken in Congo, Assebroek en Oostkamp.
Op het moment dat ik Modest leer kennen is hij net op pensioen. Om zijn tijd te vullen schrijft hij. Hij zoekt geschiedkundige fait-divers, hij sprokkelt historische verbanden en maakt hiermee geschiedenis, onder het motto "geschiedschrijving is te lange tijd beperkt gebleven tot reeksen bloedige veldslagen en ruziënde vorstenhuizen, alsof de wereld slechts bestond uit generaals en koningen. Pas sinds enige jaren is er plaats gekomen voor de rol van de kleine mens in het grote wereldgebeuren, en vooral voor het leed dat hem berokkend heeft." Zo staat het te lezen in zijn (naar mijn mening) zeer indrukwekkende boek: 'De stille strijd van Eugeen Callewaert.'

Lichtervelde interesseert hem. Lichtervelde laat Modest niet meer los, en Modest laat Lichtervelde niet meer los. Het boek dateert uit 1995 en vertelt de bijzonder pijnlijke gebeurtenissen die Lichtervelde tijdens en kort na de tweede wereldoorlog meemaakte, over het ongeluksgetal dertien...
Mijn grootmoeder zou er zo nu en dan in bedekte termen over spreken, maar ze zou er vooral over zwijgen. Tot op heden hangt er een eigenaardige, mysterieuze sfeer rond het onderwerp.

Ik kom er later op terug.

---

Van: Benedict Wydooghe [mailto:benedict.wydooghe@katho.be]
Verzonden: woensdag 30 september 2009 21:48
Aan: modest.maertens
Onderwerp: Marcella



Dag Modest,

Bedankt voor je lange brief. Ik steek er wat van op. Echt.
Fijn om dit te lezen.

In het boekje van oma lees ik dat Gerda De Winne niet geboren is op 26 juni 1943, maar op 28 juni. Heeft Marcella een schrijffout begaan? Als dat niet zo is, dan was 28 juni een drukke dag voor Marcella. Gerda De Winne is geboren om 4 uur in de namiddag, in de Kortemarkstraat. Ze is het dertigste kind dat Marcella dat jaar ter wereld zet. Die dag zou haar lang bijblijven. Veel tijd voor nazorg is er niet, want in de Roeselarestraat in Beveren wacht een andere kraamvrouw op haar. Om half negen 's avonds bevalt Paula Vannieuwenhuyse van een dochtertje, Monique. En nog blijft het doorwerken voor Marcella. In het holst van de nacht, we zijn dan al 29 juni, helpt ze de vrouw van Clement Vandecaveye, Marie Dedecker in de Oude Bruggeweg met een tweeling. Jeannette wordt geboren om 1 uur 45, haar broer André een uur later.

Voor de rest is Marcella's dagboek karig met gegevens.

Je spreekt in je mail over een geboorte in mei 1939. Wel, in mijn living hangt een foto die enkele dagen daarna getrokken is, namelijk op 17 mei. Op die foto staat Marcella samen met haar moeder Marie in groep te poseren voor een bus, ze zijn net aangekomen in Lourdes.

Vul de historie gerust aan als er je wat te binnenschiet.

Alle groeten en tot snel,

bw


Van: Modest Maertens [mailto:modest.maertens@telenet.be]
Verzonden: zaterdag 26 september 2009 11:14
Aan: benedict.wydooghe
Onderwerp: Marcella



Beste Benedict,

Ik had je al eerder moeten antwoorden, veel eerder, dit ter gelegenheid van je mail, destijds. Ik lees De Weekbode met een maand vertraging en dit keer kon ik er niet naast kijken en werd ik de facto op mijn plicht gewezen.

Marcella met foto in de krant. Marcella met hoofddoek, er is niets nieuws onder de zon. Met enige verbeelding zie ik ook een westers geciviliseerde burka.

Nu ter zake.

Mijn schoonzus Mariette Verduyn is geboren te Lichtervelde op 6 mei 1939.
Een andere schoonzus, Annie De Winne is geboren te Lichtervelde op 7 mei 1939.
Nog een andere schoonzus, Gerda De Winne is eveneens te Lichtervelde geboren op 26 juni 1943. Laatstgenoemde is dus zeker opgenomen in de dagboeken van Marcella.

In die context is de rol van moeder Marie, zus van Irma Tampere, uit het modehuis De Vier Seizoenen en een oude buurvrouw van mij, even belangrijk. Mantelzorg avant la lettre!

Marie had voor en na de interventie van Marcella een belangrijke rol in de voor- en nazorg van de bevalling. Zo stond Marie in mei 1939 voor de verschroeiende keuze wie van haar diensten kon genieten: de familie Verduyn of de familie De Winne. Trouw aan het principe "Wie eerst komt, eerst maalt" ging Marie aan de slag bij de familie De Winne met toen al zes ukkepukken.

Marie wist van aanpakken, geen kouwe drukte, de handen aan de ploeg en voortdoen. Zo moest mijn vrouw, 12 jaar in juni 1943, rond de geboorte van haar zus Gerda op bevel van Marie karnemelkpap maken voor het avondmaal. Pap met 'klietebrood van 't comiteit'.

Diezelfde avond was er bloemenhulde in de kerk ter gelegenheid van het feest van het H. Hart en de zuster van het zesde studiejaar had de meisjes op het hart gedrukt aldaar aanwezig te zijn met een boeketje bloemen uit de tuin.
Afwezigheid stond gelijk aan het begaan van een zware zonde, i.c. doodzonde waardoor de kansen op een hemels leven aanzienlijk geslonken waren of tot nul herleid.
Het koken van de pap ontspoorde en mijn vrouw, bewust van de rangorde van de levenswaarden, liet de pap voor wat hij was om zeker de plechtigheid in de kerk niet te missen.

Het blijft gissen naar het vervolg van het verhaal.

Bij de geboorte van Gerda was Marie al op post en zond, in afwachting van de komst van Marcella, alle kinderen naar buiten om 'ges te trekken voor de keuns'.
Bij hun thuiskomst met een volle jutezak gras was de bevalling voorbij en waren zij een zusje rijker.

Zou men armoe lijden om een mondje meer?

Tot slot nog een woordje over je opa, Petrus Vanneste. Ik meen dat die man afkomstig was van Sint-Henricus en als dusdanig goed gekend door de vele zusters Vanderper eveneens woonachtig in die 'côté'.
Tot hun verrassing verscheen Petrus, alias Pier, in zekere tijd als tewerkgestelde werkloze bij de bezetter, op de markt in Lichtervelde.
In het gemeentehuis waren een twintigtal paarden van de Duitsers gestald en Pier moest elke dag die paarden roskammen.
Dat werkje intrigeerde mij en ik kwam in gesprek met Pier die zich voorstelde als een Tsjech.
Een Tsjech van België voegde hij er verduidelijkend aan toe. Ik durfde geen andere vragen stellen. Een Tsjech van België, dat ging mijn petje te boven.

Ik worstelde met een nieuw geografisch verschijnsel dat ik associeerde met een feit uit 1940 toen mijn oom Gaspard Vanhoutteghem, echtgenoot van Elisabeth Vanderper, in Nazareth (O.-Vl.) verbleef als krijgsgevangene.
Nazareth was het Heilig land, heel ver van België, zo vertelde juffrouw Wenes, interimaris voor de gemobiliseerde Julien Pape, in het tweede studiejaar.

Naderhand ben ik er wel in geslaagd beide anomalieën te situeren.

Met groet,

Modest

donderdag 24 september 2009

Kinderhandel IX. Heks

Dit is een vervolgverhaal. Klik hier voor het eerste deel.

“Ik vind het goed en billijk dat de vrouwen onder
elkaar hun huismiddeltjes gebruiken, en dat de
vroedvrouwen hun eventuele ervaring en
bekwaamheden benutten.”


LAURENT JOUBERT, Volksdwalingen, 1579

De geschiedenis van de vroedkunde begint uiteraard niet bij grootmoeder. Het beroep is zo oud als de straat. Toen Marcella Debusschere begin jaren dertig in de vroedschool arriveert, krijgt ze echter weinig historisch inzicht in haar vak. Lessen focussen op het medische en de geneeskunde. Haar beroep medicaliseert, zeg maar ingepalmd door de medische wetenschap, enkele eeuwen eer. Het verleden is voor een vroedschool in de jaren dertig minder belangrijk. Men focust pragmatisch op het heden. De uitspraak geldt tot op zeker hoogte voor de hedendaagse vroedopleidingen… Echter, vroedkunde is eeuwenlang een discipline die los staat van het medische. Daarover schrijf ik vandaag.

Vruchtbaarheid en bevallen is magisch

Dat komt de jonge Marcella met mondjesmaat en vooral na de school te weten. Ik maak een uitwijding die ver terugkeert, zoekend naar het verband tussen vroedkunde, magie en hekserij.
Het thema is niet nieuw. Ik word er voor het eerst terloops mee geconfronteerd als student op de sociale school en later vrij grondig op de universiteit. Toen al vond ik het een fascinerend thema. Professor Soly - mijn promotor - snijdt het onderwerp aan in een college mentaliteitsgeschiedenis. Het thema liet me sindsdien niet meer los.
Wat je hier leest, is het resultaat van vijftien jaar sprokkelen naar gegevens en verbanden. De kritische eenentwintigste - eeuwer die dit moeilijk zal geloven, krijgt een uitgekiende bibliografie om er zelf mee aan de slag te gaan. Ik daag hem uit het tegendeel te bewijzen.

Waar begin ik? Even ademhalen.

Omstreeks de twaalfde, dertiende eeuw zien we dat de kloosters hun medische kennis afstaan aan de prille universiteiten. V(roed)rouwen en nonnen verliezen zodoende hun toegang tot de academische, wetenschappelijke mannenbastions. Niettemin blijft verloskunde tot het begin van de zeventiende eeuw exclusief in vrouwenhanden. Een arts die zich in 1522 in Hamburg in dameskleren hult om een bevalling mee te maken, wordt levend verbrand.
Brute pech.
De kennis van de ‘wijze’ vrouwen steunt op ervaring en overlevering, en dat blijft zo tot het begin van de zeventiende eeuw.
Het dragen en werpen van een kind is in die tijd omgeven door magische rituelen. Wie niet ingewijd is, vindt kruidenkennis, de vruchtafdrijving en het opwekken van de melkproductie geheimzinnig.

De Maleus Maleficarum

Deze handleiding om heksen te vervolgen uit 1486 wijdt een hoofdstuk aan “vroedvrouwen die tevens heks zijn.” Hun kwaad bestaat er in ongedoopte kinderen “te vermoorden en (…) hen op godslasterlijke wijze aan demonen aan te bieden.” Het zieltje en het lichaampje van de ongedoopte belandt zo bij de duivel. Bovendien, zo wil het volksgeloof, verwerken die vroedvrouwen dode kinderen in brouwsels en wisselen ze gezonde kinderen tegen misvormde of gehandicapte en dus duivelse kinderen…
Enfin, om een lang verhaal kort te maken, vroedkunde begeeft zich op de flinterdunne lijn tussen leven en dood en is zowel bron van respect én van achterdocht. Er is geen rationele verklaring voor ziekte, kwaal of dood en de schuld voor een doodgeboorte of een handicap schuift de gemeenschap logischerwijze graag in iemands schoenen. De vroedvrouw staat op de eerste rij. Zowel wantrouwen als applaus zijn haar nabij.
Tijdens de middeleeuwen is hekserij of magie een alledaagsheid die onbestraft blijft. In de renaissance en tijdens godsdiensttroebelen keert de situatie. Eind zestiende, begin zeventiende eeuw bereikt de heksenvervolging hier een hoogtepunt. Dan verandert de maatschappij drastisch: van een agrarische, irrationele ordening, naar een modern, rationele, ja pre-industriële samenleving.

Vrouwelijk bijgeloof, mannelijke wetenschap

In deze periode begeven steeds meer mannen zich met hun academische kennis en empirische methoden op het terrein van geneeskunde en verloskunde. Maar, tussen ons gezegd, ze kennen er niets van. Dat valt ook af te leiden uit talloze bronnen. Vroedvrouwen beschikkenen over eeuwenoude, mondeling doorgegeven kennis, en die is vooralsnog ontoegankelijk voor de man. Het tijdvak kenmerkt zich door vrouwonvriendelijkheid en een verstrengd doen en laten van vroedvrouwen.
Na het concilie (1545-1563) zweren vroedvrouwen (van onberispelijk gedrag) pasgeboren kinderen binnen drie dagen te dopen, ook doodgeboren kinderen. Wie de regel niet naleeft, wordt aangegeven. Geestelijke mannen worden opgeleid om nooddoop uit te voeren terwijl het kind in de baarmoeder of het geboortekanaal steekt. De instrumenten die ze hiervoor gebruiken bezorgen vrouwen nog steeds kippenvel. Tegelijk beloven vroedvrouwen geen ‘wondermiddelens’ te gebruiken en onderschikken ze zich aan de mannelijke geneeskunde die hen in een verzorgende rol dringt. Zwangerschap wordt een ziekte. De gespecialiseerde vrouwenarts, de gynaecoloog, is een man die praat in termen van genezen en herstellen.

Laat ons concretiseren

Op 23 oktober 1684 wordt Martha van Wetteren verbrand in Belsele. Ze is 38 en heeft net een kind op de wereld gezet. Beschuldiging? Ze gebruikte magie (hekserij dus): ze genas schapen van de pokken, deed graan groeien en vond een gestolen koe terug. Voor zover we weten is dit de laatst verbrande heks in Vlaanderen. In de meeste steden doven de brandstapels vroeger: in Brussel in 1595, de laatste verbranding vond in Antwerpen in 1603 plaats, in Leuven in 1612 en in Brugge in 1634.

Magie bestond en bestaat. Sinds het einde van de heksenprocessen overleeft het als een marginaal fenomeen, maar het bestaat (in andere culturen is het niet marginaal). Magie is te definiëren als het geloof in priesters, heksen, tovenaars, magiërs en vroedvrouwen die via rituelen helpen bij het overleven in de onzekere, agrarische wereld. Concreet gaat het over het beïnvloedden van de vruchtbaarheid (onder meer via schoonheidscrèmes en seksuele functies), het genezen en het voorspellen van de toekomst, één voor één belangrijke zaken in een onzekere wereld. Tot de vijftiende eeuw is magie probleemloos en wordt het nauwelijks bestraft. De hoeveelheid bronnen toont dat magie geen marginaal verschijnsel is, integendeel. De bevolking vindt de gebruiken normaal. Een onderscheid tussen magie en wetenschap, tussen geloof en bijgeloof is er niet. Wiskunde, astrologie, handlezen vloeien probleemloos in elkaar over. In de vijftiende eeuw verandert die houding. Een vraag waar historici hun tanden op breken, is waarom de heksenverbrandingen net in de Renaissance plaatsgrepen. Ik belicht de keerzijde van de renaissancemedaille. De kennis van de vroedvrouw bevindt zich van oudsher op het machtskruispunt waar de staat (de registratie van het kind), de wetenschap (hoe beval je?) en het geloof (de doop) samenkomen.
In de zestiende eeuw creëren de staatvormingsprocessen, de wetenschappelijke belangstelling voor de oudheid, de reformatie en de contrareformatie een gemeenschappelijke vijand: de vrouw (80 procent van alle magische beschuldigingen betreft vrouwen) die magie (en dus ook verloskunde) bedrijft.
Dit wederkerig belang van wetenschap, kerk en staat materialiseert zich in 1. de vermannelijking van de wetenschap, 2. in een herkerstening en 3. in het strafrecht.

Ik leg uit.

1. De prille wetenschap verdrijft vrouwen uit de medische stand. De opkomende mannelijke geneeskunde tolereert niet langer het vrouwelijke bijgeloof en wordt geteund door de kerk die de onprofessionele genezing gelijkstelt aan ketterij. Die kerk houdt bovendien toezicht op die wetenschap. Artsen oefenen geen praktijk uit zonder priester en behandelen geen patiënten die de biecht weigeren. Tijdens de heksenjacht stelt de kerk onprofessionele hulp gelijk aan ketterij. "Als een vrouw het waagt om te genezen zonder gestudeerd te hebben, is zij een heks en moet zij sterven." Het onderscheid tussen "vrouwelijk" bijgeloof en "mannelijke" wetenschap wordt duidelijk tijdens het heksenproces.

2. Het onderscheid tussen "vrouwelijk" bijgeloof en "mannelijke" wetenschap kristalliseert zich uit als de godsdiensttroebelen een hoogtepunt bereiken: de herkerstening gebeurt door het uitbannen van bijgeloof.

3. Hekserij verdwijnt in de 18de eeuw uit het strafrecht. Daarvoor is het fenomeen te marginaal.

Samengevat en verder onderzoek...

In de zestiende en zeventiende eeuw slaan kerk, wetenschap en staat de handen in elkaar om de scheiding tussen hun actieterreinen te voltrekken. Op dat actieterrein bevindt zich de gemeenschappelijke vijand van de heks, die religieuze, wetenschappelijke én bestuurlijke aspiraties heeft.
Na de processen medicaliseert en vermannelijkt de vroedkunde. Kerk, staat en wetenschap beperken de taak van de vroedvrouwen. Gecompliceerde bevallingen en instrumenten zijn voor chirurgijnen, heel- of vroedmeesters. Is het toevallig dat tijdens de heksenprocessen de oudste vroedvrouwenscholen ontstaan die vrouwen opleiden onder het (deskundige) mannelijke oog?
Dit moet uiteraard nader onderzocht worden. Voor Brugge werken de jaartallen alvast inspirerend. Wie onderzoekt de verbanden in andere steden?

zondag 13 september 2009

Kinderhandel VIII. Open monumentenzorg

Dit is een vervolgverhaal. Klik hier voor het eerste deel.

Zondagvoormiddag, septemberweer, koffie. Ik snuffel op de openmonumentendagwebsite naar interessante locaties en monumenten. Op zoek naar een uitstapje, deze namiddag. Hun server laat het bij momenten grondig afweten en heeft dringend verzorging nodig. Om de vijf voeten krijg ik "500 - Internal Server Error" in mijn browser te zien, wat het ook moge betekenen. Vervelend.

Zondagmiddag, motregen, aperitief. Met het tempo van een slak raak ik wijzer. Open monumentendag staat dit jaar in het teken 'zorg'. Ziekenzorg, armenzorg, kinderzorg... het thema is tijdloos, laat een indrukwekkende hoeveelheid onroerend erfgoed na en past wonderwel bij wat me hier bezighoudt. In Lichtervelde opent Dr. Beele zijn neoclassicistische woonhuis en praktijk. Het gebouw werd eind begin 20ste eeuw gebouwd en verbouwd door een kolen- en cichoreihandelaar Achiel Depuydt (1874-1954). Zijn reusachtige portret (of is het van één van zijn nazaten?) domineert je zichveld bij het binnenkomen van de woning. De woning? Lees maar gerust de wachtkamer, want dat is de enige ruimte die nu en anders toegankelijk is. Voor het plebs, denk ik erbij. Alidor Lamote schilderde in 1928 dit portret ter ere van zijn 25ste jaar voorzitterschap van de fanfare De Zwaan. De rest van het gigantische gebouw lijkt op deze open monumentendag op een kasteel: op slot, vergrendeld en potdicht. Boven de marmeren lambrisering in de inkomhal zijn er muurschilderingen van de plaatselijke kunstenaar Amand Goddyn uit 1911 te zien met een idyllisch bezwaand merenlandschap. Bijzondergoed bewaard, daar valt niet over te twijfelen. De deur is met gezandstraald glas en vertoont de initialen 'V' en 'D'. Ze verwijzen naar de familienamen Depuydt (Leon) en Vandenbulke.
De vorige bewoner was dokter Vanspeybrouck (hier zeggen we kortweg Speybroeck). Mijn oma kwam er na de tweede wereldoorlog zo nu en dan over de vloer en werkte samen met hem bij moeilijke bevallingen. Daar schreef ik al eerde over, maar de dokter kan hierover niet zoveel meer vertellen.Vanspeybrouck is geboren in Jabbeke, in 1919 en werd dit jaar negentig. In de wachtkamer hangt zijn portret tussen de reeks negentigjarige cliënten die dokter Beele nu systematisch fotografeert.
In 1952 koopt dr. Vanspeybrouck deze woning. Hij is intussen vijf jaar geneesheer in Lichtervelde. Sinds 1947 heeft hij een praktijk in de Potteriestraat, waar nu dokter Pareit woont, recht tegenover de vroedpraktijk van mijn grootmoeder. Kennen zij elkaar van deze geografische toevalligheid? Wellicht wel. Voor de oorlog moet Marcella met een andere doktoor hebben samengewerkt, stel ik me de vraag. Toen Vanspeybrouck in Lichtervelde 'aanspoelt', wordt hij de derde dokter in het dorp. Tegenwoordig telt Lichtervelde tien geneesheren/vrouwen. De jonge Speybrouck treft er de oude dr. Colpaert en een zekere dr. Weyne aan. Zij maken er de dienst uit. In het jaar de Speybrouck naar Lichtervelde komt, huwt hij, met Maria Dryepont (Zeebrugge 1923-1990). Ze krijgen samen vier kinderen: Rosa in 1949, Daniel in 1952, Rita in 1953 (zij huwt later met Herman Becue) en Paul die kort na zijn geboorte overlijdt in 1957. Of mevrouw Dryepont bevalt met de hulp van mijn oma, moet ik straks even nagaan.
In 1989 zet Vanspeybrouck zijn praktijk stop en verkoopt hij de woning aan de Ieperling Beele. Ik ben op dat moment zeventien met een lastig snorretje, mijn oma en opa leven nog. Binnen de kortste keren komt dr. Beele ook hier even op bezoek, herinner ik me. Er moet nog ergens een van die belachelijke foto's te vinden zijn.

Toen Marcella Debusschere na de tweede wereldoorlog kraamvrouwen naar materniteiten voert, rijdt ze met haar auto geregeld naar Zwevele. Vandaag opent het oude moederhuis, dat operationeel was tussen de eerste wereldoorlog en het midden van de jaren zestig opnieuw de deuren. Benieuwd wat de oude foto's, postkaarten en objecten zullen oproepen...

Zondagnamiddag. De zon komt er toch wat door. Opnieuw koffie. We vertrekken, op zoek naar het verleden van Marcella Debusschere.

De foto's komen straks.

donderdag 3 september 2009

Geschiedenis schrijven

De historica Mary Beard in de morgen van vandaag (woensdag 28 oktober 2009): "De grootste foout van veel historici, voor welk publiek ze ook schrijven, is dat ze dingen voor zeker uitgeven waar we niet zeker van zijn. Je zegt dan eigenlijk: ik, specialist, weet dat we het niet weten, maar ik val er mijn domme publiek niet mee lastig. Dat is zo betuttelend en het gebeurt zo ontzettend vaak in populariserende geschiedschrijving. Je ziet het ook in toeristische lectuur en je hoort het bij gidsen overal. Zo maak je een onderwerp dood. Goede geschiedschrijving betekent dat je lezers laat delen in je eigen zoektocht als historicus en in je onzekerheden. Geschiedschrijving gaat over het proces van geschiedschrijving."

Dat is nu eens goed gezegd.

woensdag 2 september 2009

Kinderhandel VII. De vroedschool...



Dit is een vervolgverhaal. Klik hier voor het eerste deel.

Welkom op de vroedschool

Men noemt zwangerheid of zwangerschap de ontwikkeling van een vrucht in het lichaam der vrouw.”
Als Marcella Debusschere begin jaren dertig op de vroedvrouwenschool Sint Anna toekomt, krijgt ze een redevoering te horen waarvan ze lang niet alles begrijpt. “De baring is de uitdrijving van die vrucht uit het lichaam der vrouw. De kraamstaat is het herstel van de vrouw na de uitdrijving der vrucht…” klinkt het in het leslokaal.

Foto's, veel foto's

Hier, op dit punt, wordt haar verhaal visueel interessant. Haar schoolmateriaal, haar leerboeken zijn erg didactisch en dus illustratief. Tekeningen, prentboeken, kaartjes, figuren, bordschema's, een fantoom, een skelet... het behoort niet alleen tot het studiemateriaal van de vroedvrouw uit het begin van de twintigste eeuw, het behoort ook tot het illustratiemateriaal van de historicus kleine eeuw later. Maar er is meer.
De school zelf laat reeksen kaartjes drukken die het leven van een vroedvrouw in opleiding illustreren. De foto's, gemaakt door Photo Watteyne, kopen de studentes voor een prikje. Ze sturen ze huiswaards, of naar de kennissen, zoals deze kaart. "Beste groeten uit Brugge" lees ik op de achterzijde. Geen datum. De kaart is geadresseerd aan E.H. Verhaeghe, onderpastoor te Rousselare. In deze periode koopt Marcella zelf haar eerste fototoestel. De amateurfotografie breekt in 1910, komt even tot stilstand in de eerste wereldoorlog door het Duitse verbod om te fotograferen in oorlogsgebied en sinds 1919 zijn toestellen courant en blijkbaar steeds meer betaalbaar. Het fotomateriaal dat in het familiearchief overbleef is karig. Maar misschien steken wel foto's bij klanten van haar... wie weet.

Marcella komt terecht in een vreemde schoolse wereld van definities en moeilijke woorden, afspraken en gebruiken, theorie en praktijk. Ze beseft het unieke karakter van haar studie. “Men verstaat door verloskunde de kennis der levensverrichtingen welke geschieden binst de zwangerschap, de baring en den kraamstaat, en ons in staat stelt op behoorlijke wijze een vrouwen haar kind binst haar zwangerschap, binst haar baring en gedurende de dagen van den kraamstaat, te verzorgen” gaat de lesgever door. Achter hem een zwart bord, voor hem een lessenaar met didactisch materiaal en vier, vijf rijen jonge meisjes in witte schorten en met kappen op hun hoofden.
De herhaling, de dril en de instructie zorgen dat de studentes het vak, het beroep in drie jaar meester worden. Nooit hoorde ik mijn grootmoeder vertellen over de 'gebuisden.'

Mannelijke geneeskunde

Sedert de negentiende eeuw zijn er in de meeste Vlaamse provinciehoofdsteden vroedscholen. Ze genieten naam en faam en zijn in handen van mannelijke geneesheren. Als mijn drie vroedvrouwen Gaby, Marcella en Anna school lopen is de verwetenschappelijking en de vermannelijking van de opleiding duidelijk. De beeld dat ze over hun beroep krijgen, de zogenaamde beroepsgeschiedenis ‘bewijst’ dat de bevallingsbijstand zich pas ontwikkelt nadat mannen zich ermee bemoeiden. Dat mannen er zich zijn mee gaan bemoeien, staat als een paal boven water, maar of dit het beroep en de bevalling ten goede komt, is een open vraag. Als historicus ben ik uiteraard geïnteresseerd hoe men in het verleden geschiedenis schreef...

Genesis 35: 16-17

Het verhaal over het ontstaan van de vroedkunde dat Marcella Debusschere en Gabriëlle Debaeke te horen krijgen, klinkt ongeveer zo. “Wanneer er werkelijk vroedvrouwen voor het eerst zijn geweest weet men niet zeker, maar reeds in Genesis 35: 16-17 lezen wij van Rachel dat zij baarde ‘en het geschiedde dat zij het hard had in haar baren, zoo zei de vroedvrouw tot haar: Vreest niet, want deze zoon zult gij ook hebben.”
De oorsprong van het beroep is in die jaren omzoomd door een Bijbelse waas. Dat is te begrijpen. Maar ook over middeleeuwse bevallingen krijgen ze weinig te horen, niettegenstaande het historisch onderzoek van de Nederlandse Johan Huizinga al meer dan een decennium een andere weg inslaat. Het is pas in de zeventiende eeuw –de eeuw van de fysica en de wetenschap- dat de rationele, pril gemedicaliseerde bevalling haar intrede doet. Kort daarna ontstaan de eerste vroedscholen. Vlaamse vroedscholen ontstaan eerst in Brugge (1806), later in Mechelen en Antwerpen in de tweede helft van de eeuw. De rest is een opsomming van historische weetjes…

In 1818 omschrijft de wet over de uitoefening van de verloskunde drie beroepen: de universitaire arts, de vroedmeester en de vroedvrouw. De vroedvrouw doet verlossingen die “door de natuur bewerkt of door de hand ten uitvoer kunnen gebragt worden; zullende de vroedvrouwen mitsdien daartoe nimmer eenige instrumenten mogen gebruiken.” De arts en de vroedmeester helpen bij natuurlijke en ‘tegennatuurlijke’ bevallingen en gebruiken instrumenten. Zonder bepalingen omtrent de vroedvrouwenopleiding schrijft de wet dat men “om het beroep van vroedvrouw uit te oefenen het diploma moet […] bekomen en hetzelfde doen viseren door de geneeskundige commissie van zijn verblijfsplaats.”

Sinds 1908 kan men het diploma alleen verwerven door twee jaar les in internaatsverband.

In 1924 verschijnt een nieuw Koninklijk Besluit over de opleiding: programma-aanvullingen werken leemten weg. Nieuw is dat de staat de vroedvrouwen aanstelt en het reglement van 6 september 1924 stelt de titel van erkende vroedvrouw in en het diploma van de vroedvrouw-bezoekster.

In 1933 valt de opleiding onder het technisch onderwijs en de scholen worden gelijkgesteld met vakscholen van de lagere graad. Het ministerie van onderwijs organiseert de opleiding en de kraamkliniek financiert het geheel.

In 1934 zijn er tweeëntwintig vroedvrouwenscholen in België, waarvan vijftien in Vlaanderen. Vier te Brugge, drie in Antwerpen, twee in Elsene en verder één in Mechelen, Ukkel, Gent, Sint Gillis, Brussel en Hasselt.

Deze geschiedenislessen die in de jaren dertig eindigden, zijn beschrijvend (niet verklarend), feiten opsommend (zonder samenhangen te tonen), populistisch en moralistisch. Ze gaan uit van een positieve, lineaire evolutie. De vroedkunde evolueerde van een onwetend dom vrouwelijk bijgeloof (ja, lees: hekserij) naar een mannelijke, intellectuele wetenschap (lees: de geneeskunde). Kortom, in de jaren dertig moet een vrouw haar plaats kennen in een mannenwereld van priesters en geneesheren.

De werkelijke vroedhistorie klinkt anders en is complexer... Vroedkunde, hekserij en feminisme hebben gemeenschappelijke wortels, wijst recenter onderzoek uit.

Ik vertel er straks over.

maandag 31 augustus 2009

Kinderhandel VI. Voorlichting

Smoesjes...

In de stadsbibliotheek van Roeselare vind ik een boekje van de vroedvrouw Maria van Lamoen (1925) met de titel ‘Rond het kraambed van toen.’ Het werkje uit 1983 bevestigt het verhaal van Olivienne. Als kinderen vragen waarom de moeders in bed blijven, roepen vroedvrouwen smoesjes in het leven.

Als de ooievaar kwam met het kindje in een doek in zijn snavel, dan beet Vadertje Langbeen moeder in haar been en die moet dan een paar dagen rust houden totdat de wond genezen was” lees ik op pagina 42.

Voila, nu hoor je het eens van een ander. Vroedvrouwen weten alles over conceptie en anticonceptie en hebben een voorlichtingstaak. Vóór de inwijding van mijn drie dames in de wondere, wetenschappelijke wereld van de vroedvrouwenschool is er van voorlichting echter geen sprake.
Nochtans kent het Vlaamse platteland in het begin van de twintigste eeuw het bestaan en het gebruik van voorbehoedmiddelen. Beperkte kringen gebruiken het vruchtvlies (meerdere malen) als condoom, echte condooms, vaginale sponsjes met azijn, citroensap of aluin, vrouwendouches of pessaria occlusiva, het is allemaal bekend. In onze contreien is vooral de coïtus interruptus gebruikelijk.

Albert D'Heedene

Er over spreken is een andere zaak in de jaren twintig en dertig. Vlaanderen is preuts in vergelijking met de ruime omgeving.
Geboorteregelen is geen onderwerp waarover je praat. Artsen houden zich afzijdig en de pastoor heeft zijn verhaal. Mannen spreken erover tussen pot en pint of op de trein. Vrouwen bespreken het in de wasplaatsen en de kinderen houden ze dom.
Mijn buurman Albert D’Heedene (1904-2003) bevestigt dit schroomloos in een interview dat ik rond de millenniumwissel met hem heb.

Voorlichting? In geen geval. De mensen worden dom gehouden. Kinderen komen uit de kolen, uit de mond of uit de kelder.”

Van alle verzinsels is die van de kolen waarschijnlijk de populairste. De groeikracht en de vorm zal er voor iets tussen zitten.
Meestal wordt de seksuele revolutie in de jaren zestig gesitueerd, niet tijdens de eerste wereldoorlog. De Lichterveldse losbandigheid (en die in alle dorpen kort achter het front) van tijdens de oorlog wordt na die oorlog goed en grondig aangepakt. Zeer grondig. Dat vraagt wat uitleg.

Lichterveldse losbandigheid

Marcella wordt geboren in de tijd dat eeuwenoude Vlaamse akkers veranderen in stukgeschoten velden. De geur van geel koren verandert in groene mistdamp. De vastlopende oorlog maakt van Lichtervelde een regimentsstad, de toegangspoort tot de hel. Voor vier jaar lang moeten alle reclamen en opschriften verduitst worden. Callewaert, de accordeonbouwer schrijft boven zijn vitrine ‘Uhren & Juwwelen. De Lichterveldenaar grinnikt en geeft een eigen invulling aan het opschrift. ‘Uhren en juwelen' al snel zou ironie werkelijkheid worden. Binnen de kortste tijd liep het dorp vol met Uhren, maar zonder juwelen.
In die tijd dat Marcella geboren wordt telt de gemeente evenveel dorpers als Duitsers. De bevolking is verdubbeld. Op drie uur marcheren grijp je de chaos van het front. In geen enkele straat ontkom je de oorlog, Lichtervelde is één grote bevoorradingspost voor het Duitse leger.

Vaderlandsliefde

Vrouwen geven er een andere invulling aan vaderlandsliefde. Ze zijn jong, en de enige mannen zijn Duitsers. De meisjes zijn zeventien, sommigen bijna, ze zijn achttien, negentien, hooguit twintig. Velen onder hen wonen al hun hele korte leven lang in Lichtervelde. Anderen komen uit alle windrichtingen om een cent te verdienen.
Werkloze dochters of wilde avonturiersters, verlopen artiestes of zangeressen met evenveel kleedjes als schulden. Het dorp wordt het mekka van de prostitutie. De luxebordelen in het centrum hebben blauw licht en zijn alleen toegankelijk voor officieren. Ver van het centrum vind je de bordeel boerderijen met rode lampen, voor soldaten.
Voor de duitse manschappen leek lichtervelde wel een rozentuin. Maar dat veranderde. Na een korte schittering verwelken die fantastische bloemen en lijken ze op zwaar opgemaakte oude vrouwen, rotte bloemen als een vuile vloek. De onderhoudskosten van geslachtzieke vrouwen vertienvoudigen tussen 1915 en 1919.

Wulps dorp betaalt tol

Lichtervelde is een wulps dorp. En dat verandert in de tijd waarin mijn oma opgroeit. Tijdens de jaren dertig leren vooruitstrevende kringen de periodieke onthouding kennen, ontwikkeld door de arts Smulders en eerder komt de anticonceptivahandel en -reclame op gang. In deze regio zien katholieke groepen deze nieuwe verworvenheden niet zitten. Zij zien de huwelijksmoraal bedreigd en pogen om de verkoop onmogelijk te maken. In 1923 verbiedt een wet alle anticonceptivareclame. Productie en verkoop worden niet aan banden gelegd.
Het is een datum die niet in de schoolboeken voorkomt.

Kortom, een lang verhaal om duidelijk te maken dat Marcella en haar leeftijdsgenoten niet voorgelicht zijn als zij op hun zestiende of ouder naar de vroedvrouwensschool trekken. Ze zullen meer dan eens geslikt hebben bij de taferelen die ze te zien krijgen.

Straks meer daarover.

woensdag 26 augustus 2009

Kinderhandel V. De verhalen komen...

Tussen Statie en Thuis



De fiets op. Op de alledaagse terugweg van het werk, tussen statie en thuis. Olivienne houdt me ter hoogte van café De Burgersgilde tegen. Mijn remmen piepen als jonge kanaries en werken als een bejaarde slak. Olivienne Daenekindt is 65 en weduwe. Ik waggel achteruit, met de fiets tussen de benen. Ik ken haar en ‘r intussen overleden man, Jos Vandeputte al een decennium.
Eigenaardig genoeg spraken we nooit over Marcella Debusschere of de vroedvrouw die mijn oma was.

De pers doet haar werk

Het artikel in de krant deed zijn werk. Olivienne legt het verband tussen mijn oma en ikzelf. Daarvoor moet je inmiddels samen tien jaar in de heemkundige kring zitten, lachen we. Enfin, vorige vrijdag pronk ik samen met mijn oma op een foto in De Weekbode. Een vol blad. Ook De Standaard Online en Het Nieuwsblad pikten het bericht op. Een oproep om getuigenissen te vinden…

Zestigers zonder PC

Ik verwacht er uiteindelijk weinig van. Het is niet de eerste keer dat we een oproep onbeantwoord zien. Het loopt anders. In een week neemt een dozijn mensen contact met me op, na een maand zijn dat er meer dan twintig. Een paar enkelingen bereiken me via mail, de meesten via de telefoon, lichtroodgloeiend.
Door de band genomen gaat het om mensen die op de wereld gezet zijn door Marcella. Het zijn zestigers, doorgaans zonder computer, het zijn allen dochters en zonen van moeders en vaders die Marcella kennen. De telefoongesprekken duren snel twintig minuten en gaan over herinneringen, documentjes, weetjes. Ik noteer hun namen, haal er oma’s notitieboekje bij (niet iedereen is te traceren, twee enkelingen vallen buiten de periode van het door haar bijgehouden boekje). Ik informeer of hun moeder en vader leven en hoe helder ze zijn. De moeders leven doorgaans nog. Hun vaders hebben minder het geluk van een lang leven. Ik vraag hun adressen en telefoonnummer, ik vraag hen alles op te schrijven wat ze zich herinneren, ik vraag ze of ze foto’s of brieven hebben, of om in hun dozen te kijken. Voor geboortekaartjes is de twintigste eeuw van mijn oma te jong, ik vraag het toch.
Olivienne leest mijn oproep in de krant. Olivienne belt niet, ze mailt niet, ze houdt me tegen langs de weg. Ook op communicatief vlak keer ik terug in de tijd: van e-mail (voor sms en chat komt dit onderwerp duidelijk te laat) naar de vaste telefoontoestellen tot een klapke doen. En het gaat. Ik kan het nog. Een klapke doen, ik leerde het van grootvader. Hij noemde hetcurieus zijn. En dat ben ik. Nog altijd. Ik probeer het mijn studenten en mijn kinderen aan te leren, maar dat is niet makkelijk. Het is de feilloze combinatie van luisteren, interpreteren, associëren, doelgericht vragen én noteren. Noteren, want het geheugen is een verzip, zei oma.
De fietsbuis wikkelt tussen mijn bovenbenen en ik noteer wat Olivienne zegt. Haar hondje aan de lijn luistert vol interesse mee.

Smoesjes

Haar verhaal is kort en wonderbaarlijk. Nieuws voor mij.
Olivienne getuigt over de geboorte van haar broer in 1948. Ze woonden toen aan het station van Lichtervelde. Ze ziet het tafereel voor zich, als een kind van vier. Of Marcella haar zus op de wereld zet, weet ze niet. Daarvoor is ze te jong. Nauwelijks drie. Ik beloof het op te zoeken. Ik zal het haar vertellen, straks, zaterdag op de barbecue van de heemkring. Olivienne gaat door met haar verhaal.

Ik zie Marcella naar beneden komen met een kind in haar handen. Boven was moeder net bevallen, maar dat wist ik niet. Ik kon alleen maar denken, wat een vuil kind. Ik zei tegen de vroedvrouw dat het er maar erg lelijk uit zag. Ik had eigenlijk nooit een kind gezien, zo vers, de navelstreng pas doorgesneden. Dokter Speibrouck is in huis. Hij is nog boven terwijl Marcella beneden komt om het kind in de keuken te wassen en te verzorgen. Marcella diendt me van antwoord. ‘Natuurlijk is het kind vuil, het is pas uit de tas van dokter Speibrouck gevallen. Zo’n vuile tas. Dat kan niet missen’ zei ze.”

Als Olivienne de vroedvrouw vraagt waarom 'r moeder in bed blijft (tien dagen lang, we komen er straks op terug), hoort ze dat haar moeder haar been bezeerde. Controleren mag. Als vierjarige gaat ze het been van de moeder bestuderen. Er hangt werkelijk een slunse rond. Dat was afgesproken spel tussen moeder en vroedvrouw. Ik vraag Olivienne of ze weet wanneer en/of hoe laat dit tafereel zich afspeelde. Natuurlijk niet.

Het boekje van de vroedvrouw

Ik zwaai gedag en thuis zwaai ik het geboorteboekje de open… Frainçoise Daenekindt (in het boekje staat D’Haenekint), dochter Albert en Laura Devos, is geboren op 24 juni 1947, om 5.30 uur in de morgen.
Elf maand later (stel je voor!) bevalt Laura opnieuw, nu van een zoon, het derde kind: Roger Daenekindt, op 17 mei 1948. Roger komt om exact negen uur ter wereld.
De dialoog tussen Olivienne en mijn grootmoeder, speelde zich even na negen uur in de voormiddag af.

maandag 24 augustus 2009

Kinderhandel IV. Van peuter tot kind in 't interbellum

Dit is een vervolgverhaal. Klik hier voor het eerste deel.

Marcella Debusschere -oma dus- wordt gedoopt in de kerk van Lichtervelde. In de oude Romaanse doopfont –een uniek exemplaar in West-Vlaanderen- giet een pastoor wijwater over haar hoofd. Het is 1916. Rond de doopfont staat de hele familie behalve de moeder zelf. Die moet het bed houden en mag tien dagen na de geboorte het bed uit om haar kerkgang te doen. De kerkgang? Ja, het smeken om vergiffenis na haar onreinheid. Korte tijd daarna ontruimen de Duitse troepen de kerk en functioneert het gebouw als veldhospitaal voor soldaten. Ieper III, bekend als de slag om Passendale, is begonnen. Het is in dit hospitaal waar Gaby Baeke zwaar verbrand terechtkomt.

Als Lichtervelde bevrijd wordt, dynamiteren de Duitse soldaten de kerktoren. Het zegt de peuter die mijn oma op dat moment is niets, maar het bracht haar vader en moeder beslist onder de indruk. Een kerktoren die zomaar naar beneden dondert, het grootste bouwwerk dat ze ooit in hun hele leven zagen. Een reus van zestig meter steen die kreunend ineen zakt… Met daaronder een duizend jaar oude Roomaanse doopfont. Nog steeds kijken mijn eigen kinderen met verwondering naar de vaak gepubliceerde foto's waarop het schip van de kerk op een open karkas lijkt als een pas geslacht dier dat veel te vroeg aan zijn einde kwam.

11.11, 11 uur, 11 minuten...

Als de oorlog afloopt, op 11 november 1918, om 11 uur is Marcella Debusschere twee jaar oud. De herinnering – die weinig heugelijk is, zou nooit de hare zijn. De verhalen uit haar kindertijd zijn moeilijk te achterhalen en beperken zich (op dit moment) tot een handvol fragmenten. Daarover hebben we het vandaag. Over de kindertijd van Marcella Debusschere, en mijn andere twee vroedvrouwen, Gaby Debaeke en Anna Deschrijver. Alle drie groeien ze op in het naoorlogse Lichtervelde.
Als kind zien ze hoe het dorp zich herstelt van de oorlog. En dat is niet niets, Lichtervelde likt –net als veel andere dorpen kort achter het front- diepe, erg diepe wonden.
De herstellingskosten aan de kerktoren worden op 103.000 frank geschat. De reus sneuvelt met talloze andere bouwwerken: herbergen, molens, duikers, de huizen voor de kerk, de pastorij, het gemeentehuis, het station, de gemeenteschool en het wezengesticht… Lichtervelde is een puinhoop.
51 woningen zijn volledig verwoest, 45 gedeeltelijk en 250 huizen “in mindere mate”, wat dat ook betekenen moge. In deze ellendige omgeving groeien de drie meisjes op. Werken en spaarzaamheid worden centrale waarden, het had wellicht iets calvinistisch. Maar de bevolking is blij dat de bezetters verdwijnen. Na de oorlog zou het dagelijkse leven in het dorp drastisch veranderen. Lichtervelde zou nooit meer de structuren en contouren van vroeger vertonen. Er komt elektriciteit in het dorp, het marktplein krijgt een ander uitzicht als de dubbele rij woonblokken voor de kerk verdwijnen. Er komt een nieuwe klok in de kerktoren, de zwaar beschadigde doopfont wordt hersteld en als Marcella tien is, op 30 mei 1926 komt er een nieuw kerkorgel, gebouwd door Anneesens-Tange. Om dit te vieren is er een concert op zondagnamiddag met werken van onder meer Bach en Tschaikowski.
Een jaar eerder is ze getuige van een zware regenval die zorgde dat het centrum van Lichtervelde overstroomt. De Neerstraat, het Eiland – daar woont ze – is één groot zwembad. Op sommige plaatsen, en wellicht waar ze woont, staat het water tot op tafelhoogte.

16 jaar?!

Over haar schooltijd in het kleuter, lager of middelbaar (voor zover deze termen geen anachronisme zijn) weet ik zo goed als niets. In alle geval moet Marcella een flink kind geweest zijn. Ze mocht verder studeren, net als haar twee collega’s. Studeren is voor meisjes niet evident. In die tijd krijgen in de eerste plaats een voorbereiding op hun rol als moeder. En als ze studeren, ligt de opleiding in het verlengde van die rol. Verpleegkunde, vroedkunde of sociaal werk zijn per definitie vrouwelijke beroepen. Nonnen nemen vaak de verpleegkunde in handen en voor sociaal werk is het in West-Vlaanderen te vroeg.
De motivatie voor de beroepskeuze varieert bij mijn vroedvrouwen.
Anna Deschrijver spreekt overtuigd van een roeping.
Bij Marcella Debusschere ligt het in het verlengde haar moeders activiteiten als volksbaker.
Gaby Debaeke en haar ouders vertrouwen op de aanbevelingen van pastoor Spilliaert. Hun studie duurt drie jaar: een voorbereidend jaar en twee ‘echte’ jaren.

De wet?

De wettelijke toelatingsvoorwaarden uit 1924 bepalen dat de meisjes 18 jaar moeten zijn, om de opleiding aan te vatten, ze beschikken over een getuigschrift van goede zeden, ze moeten fysiek geschikt zijn en hun lagere studies volbracht hebben. Marcella begint haar opleiding in september 1932. Ze is welgeteld 16 jaar.
Hoe rijmt dit met de bovenstaande wet, vraag ik me af? Ik begrijp er niets van.
Gaby Baeke en Anna Deschrijvere zijn achttien als ze de vroedopleiding starten.
Ze weten niet wat hen te wachten staat en maakten nog nooit een bevalling mee.
Gaby Baeke studeert in het Sint Jan in Brugge, op internaat. De zus van pastoor Spilliaert is er overste van het hospitaal.
Boven de kliniek is een moederhuis.

Mutsen haken
Studeren kost geld en Marcella betaalt deels zelf haar studies.
Ze haakt mutsen die in De Vier Seizoenen verkocht worden en aan het kerkportaal verkoopt ze ’s morgens kranten. Als dochter van een kantwerkster en een metser is Marcella zich bewust van haar sociale klasse. Ze weet dat boerendochters een voetje voor hebben bij de nonnen. Die brengen een cadeau mee bij het begin en het einde van het schooljaar.
Ook Gaby Baeke besteedt elke frank zinvol om de opleiding te betalen. “Wij zijn arm en kunnen de opleiding niet betalen. Met vijf broers en twee zussen wonen we in een klein huise, naast Kletje Slunses (Vandevoorde), een oud wijveke dat met Charles Pollefeit getrouwd is en rommel verzamelt. Op aandringen van de pastoor mag ik toch gaan” vertelt ze.
Hoe we dit betaalden, weet ik niet. Ik zie mezelf nog staan met de vuile schorten, tussen de propere Brugse dames. Zij dragen elke dag een ander schort. Ik doe daar langer mee. De vuile plekken neem ik er bij.”

Ook dat gevoel moet bij mijn oma zijn opgekomen.
Maar dat is voor straks.

dinsdag 18 augustus 2009

Kinderhandel III. Pineau om 10 uur


Dit is een vervolgverhaal. Klik hier voor het eerste deel.

Het onderzoek zit me mee. Ik haal het elastiekje van mijn splinternieuw hebbedingetje, een Moleskientje en noteer op pagina twee 'Donderdag 25 augustus 2005'. De warme nazomer van vier jaar geleden lijkt in twee opzichten op die van nu: heet en herexamens. Voor de studenten een gruwelijke combinatie. De eerste pagina van het notaboekje reserveer ik voor de tekst 'please return to...', mijn adresgegevens en een geldsom die ik beloof aan de eerlijke vinder. Dat van die geldsom heb ik ergens gelezen.
Ik stap de plaatselijke serviceflats binnen met een reeks voorbereidde vragen op zak. Ik heb wat tijdschriften en boeken over vroedkunde doorgenomen om niet helemaal onwetend door de mand te vallen.
De oude Gabriëlle Debaecke ontvangt me hartelijk.

Kinderen in de vroege 20ste eeuw

De getuigenissen die ik ken over de kindertijd van mijn grootmoeder beperken zich tot een handvol anekdotes waarvan ik nauwelijks kan achterhalen hoe 'waar' ze zijn. Gaby Baeke daarentegen is een levend archief. Niettegenstaande ze zelf zegt dat ze veel vergeet, is de herinnering aan haar kindertijd en haar jeugdjaren een schatkamer vol verhalen.

Gaby woont al acht jaar in de serviceflats. “Geregeld door een plaatselijke politieker” is het eerste wat ze zegt. Ze zegt het op een manier die haar typeert, bedenk ik later. Rechtuit rechtaan, met het hart op de tong. “Dienstbetoon” klinkt het smalend. En dan komt het… “Ik woon hier niet graag. Ik woonde liever in mijn kleine huis naast ‘t kerkhof. Kijk eens naar buiten. Je ziet nauwelijks iets. Ik zit afgezet als een koe: een brede haag en draad er tussen. Met wat geluk wordt de haag eens gesnoeid en zie je de bovenkant van een auto of het hoofd van een fietser.” Ik knik en slik.

Het is tien uur in de morgen en ik krijg nauwelijks tijd om me voor te stellen. “Eerst een aperitiefje” declameert ze kranig. “Ik ben de kleinzoon van Marcella Debusschere” probeer ik uit te brengen. “Pineau De Chareantes?” vraagt ze. Ik vraag koffie, want straks wil ik naar school. De tweede zit rolt op volle toeren. “Koffie op dit uur? Geen sprake van…” zegt ze. “Mijn moeder is Ingrid Vanneste, mijn nonkel is Pol Vannes...” stamel ik. “Gezondheid!

Luisteren

De Pineau smaakt best lekker op dit uur.
Op haar kast herinneren foto’s aan haar vijf broers en twee zussen. De oudste foto’s tonen haar vader en moeder en haar opa en oma. Geen foto’s van kinderen of kleinkinderen? “Neen.” Gaby trouwde niet en bleef kinderloos. En dat voor een vroedvrouw, denk ik bij mezelf. Nu, mijn eigen oma zette ook weinig kinderen op de wereld. Hooguit twee, een uitzondering voor haar generatie? Gaby vertelt honderduit over haar kindertijd. Ze groeide op tijdens de eerste wereldoorlog. Niet dat die wereldoorlog het voorwerp van gesprek zou moeten zijn, neen integendeel.
Vroedkunde en mijn oma interesseren me meer, veel meer… maar dan bedenk ik dat mijn generatie te doelgericht, te pragmatisch werkt. Vragen stellen is makkelijk, luisteren is zoveel intenser.

Ik luister geboeid en krabbel nu en dan een trefwoord. Ik probeer me haar Lichtervelde voor te stellen. Het Lichtervelde tijdens die lange eerste wereldoorlog. Ze herinnert zich ingekwartierde soldaten bij haar thuis en een Dikke Duitser (je hoort ze gewoon de hoofdletters uitspreken) die haar steeds op de schoot wil “en zijn handen niet thuis houdt!” Ze vertelt het ene spannende dorpsverhaal na het andere,… Ik ken ze uit de publicaties van oudere heemkundigen, maar nooit hoorde ik ze zo overtuigend, zo bevestigend. Over het bombardement op de meisjesschool waarbij behoorlijk wat kloosterzusters omkomen… Na de tragedie lopen de kinderen school op verschillende locaties. Gaby - het schoolkind - mag naar de bovenverdieping van de wagenmakerij van Pé Bohez, dicht bij het kerkhof. Daar improviseren zuster Julia en zuster Irma klaslokalen. Andere kinderen gaan naar zuster Zoé in de Torhoutstraat, recht tegenover café Amerika, bijna ter hoogte van de huidige staatsschool.
En dan volgt een korte stilte. Gaby’s geest keert terug in de tijd, naar een situatie die haar leven zou veranderen.

Een blik in het kerkhospitaal

Ze is terug het kind van zes. Op een willekeurige oorlogsavond zit ze bij een buurmeisje naar de ‘zentjes’ te kijken. Boven de twee meisjes hangt een petroleumlamp. In de rest van de keuken is het aardedonker. Gordijnen dicht. En plots zwaait de deur met veel geweld open. De broers van het buurmeisje komen wild spelend binnen.
Ze trekken de olielamp van de haak, de lamp kantelt en explodeert.
Gaby krijgt de brandende olie over haar gezicht en haar arm. In een mum van tijd staat ze in lichterlaaie.
Men duwt en trekt haar naar buiten. Er komen water en dekens aan te pas.
Haar zwarte eerste communie krulletjes zijn niet meer te herkennen.

Wat een verhaal

Ik blijf aantekeningen maken, mijn pen beweegt steeds sneller over mijn aantekenboekje.
Dokter Gustaaf Colpaert, die later burgemeester van Lichtervelde zou worden, komt erbij.
Hij kan het zwaar verbrande meisje niet helpen en suggereert om de Duitse dokters in het kerkhospitaal te consulteren. Zij hebben ondertussen bijna vier jaar ervaring met gelijkaardige wonden.
Mijn aandacht wordt groter, ik merk bij mezelf dat ik vooruit leun in de zetel, ik nip van de Pineau en bedenk dat er tot op heden niets bekend is over wat er in het Duitse kerkhospitaal gebeurde. Tot op dit moment dachten we dat er geen enkele Lichterveldenaar een voet binnenzette. Verboden terrein.

Gaby’s ouders trekken met hun dochter naar het kerkhospitaal. Zolang de Duitsers in Lichtervelde zijn, verzorgen ze Gaby. Ze doen dat graag en dat is verstaanbaar. Een klein meisje is eens iets anders dan de soldatenhorden. Mijn interesse gaat uit naar de taferelen die zich in de kerk afspeelden.
Het idee van het kerkhospitaal doet met denken aan scènes die ik ken uit films en uit dagboeken: het binnenbrengen van zwaar gewonde soldaten, het afzetten van ledematen, verbrandde lichamen,… taferelen die zich ongetwijfeld in de kerk van Lichtervelde hebben afgespeeld.

Maar Gaby kan de taferelen niet zien. Haar hoofd is helemaal ingepakt. Ze is blind.

Haar verhaal doet denken aan kreunende stervelingen, aan schreiende en roepende mannen, het geluid van een bot dat afgezaagd wordt…

Maar Gaby kan de taferelen nauwelijks horen. Ze is doof aan één kant.

Zes maanden lang wordt ze intensief verzorgd. Na de vlucht van de Duitsers nemen de nonnen in het gesticht de taak over. En niet zonder succes zo blijkt. Haar gehoor komt terug en het zicht herstelt zich na zes weken.

Ook de huid geneest.

In school geven de kinderen geen hand aan Gaby. Haar kreukelige huid jaagt angst aan.

Na een uur vertellen wordt Gaby zichtbaar moe. Het spreken vertraagt, de ogen vallen dicht. De Pineau? Maar ze moet nog zoveel vertellen. Ik zou nog diverse keren bij haar binnenlopen.
Die gesprekken shrijf ik straks neer.
Nu moet ik naar het mondelinge herexamen van het vak geschiedenis.
Hadden alle studenten maar zo'n verhaal. Ik zou hen overladen met een zak punten. En hen trakteren, op een Pineau.

maandag 17 augustus 2009

Kinderhandel II. Maandag 8 maart 1916

Dit is een vervolgverhaal. Lees de eerdere stukken hier.

Waar waren we gebleven?

Waar waren we gebleven? Zo start Geert Mak vrijwel elke aflevering van zijn reeks ‘In Europa’ waarna hij kort herhaalt wat hij reeds vertelde…
Zo werken media: of je vertelt een verhaal in één korte ruk (de concentratie van een mens beperkt zich anderhalf uur film, met wat pauze tussen), of je vertelt en herhaalt kort…

Ik beschreef op de vorige post de bronnen die inzage geven in mijn onderwerp, de vroedvrouw die tegelijk mijn oma is. Behalve de levende getuigen en de schriftelijke archieven verschenen intussen talloze publicaties over het thema, maar niet over haar.

Uit de teksten die ik verzamel over het bevallen in vroegere tijden rijst een beeld van een niet-gemedicaliseerde bevalling. Tegenwoordig lijkt een bevalling in geen enkel opzicht meer op het bevallen in de tijd van mijn grootmoeder.
Er kwam nauwelijks een dokter aan te pas. Laten we terugkeren tot het allerprilste begin, tot het eerste kwart van de twintigste eeuw, tot op het moment dat mijn drie vroedvrouwen -die ik eerder voorstelde- geboren worden. Vanaf hier noem ik ze mijn vroedvrouwen.
Hun geboorte helpt me om die andere tijd te begrijpen. Het helpt me terugkeren in de tijd. Een terugkeer van bijna een eeuw.

Een thuisbevalling

Doorheen mijn onderzoek leer ik de drie vrouwen elk op hun eigen manier kennen. Zoals gebruikelijk worden zij allen in hun ouderlijke thuis geboren, een gebruik dat nu weer wat in zwang geraakt.

De oudste in de rij, Gabriele Debaeke ziet het levenslicht in een kroostrijk gezin in de Boomgaardstraat op dinsdag 7 mei 1912, enkele jaren voor de grote wereldbrand.

Anna Deschrijvere, de jongste wordt nabij het Lichterveldse station op vrijdag 19 mei 1922, een paar jaar na die gruwelijke oorlog, geboren als oudste van twee broers. Haar vader Eugène en haar moeder Marie Louise Hemers zijn beiden spoorwegbediende, hij in Roeselare, zij in Koolskamp. Ze pendelen dagelijks naar hun standplaats. Vanuit Lichtervelde. Stel je voor. Pendelaars, bijna een eeuw geleden. In de ogen van de katholieke goegemeente geen eerbaar werk, maar in alle geval beter dan het verhuizen naar de stad, waar het socialisme, de ontkerkelijking en andere ondeugden welig tieren.

Mijn oma, Marcella Hectorine Debusschere ziet het levenslicht op maandag 8 maart 1916 om 8 uur ‘s morgens ergens in de boomrijke Damwegel alhier.
Geboren midden in de eerste wereldoorlog. Net na het begin van de slag om de Somme, net voor de slag bij Verdun. Marcella’s moeder, Marie Tampere is op dat moment 32, haar vader, Jordaan Debusschere 43. Marcella wordt hun laatste kind. Haar vader is metser en bij haar moeder staat in het huwelijksboekje ‘kantwerkster’. Behalve dit beroep heeft haar moeder Marie Tampere een klein winkeltje, helpt ze de mensen bij sterfgevallen en werkt ze als baker.

Baker, wat een woord. Bakeren, wat een werkwoord.

Bakeren betekent koesteren, warm houden, verwarmen, voeden en verversen. De bakermat is een rieten mand de naar achteren oploopt en waar de baker in zit. “Vroedvrouwen brachten die mee voor de bevalling” getuigt m’n collega Marc Vangheluwe die bijna met pensioen gaat en indertijd in Beveren bij ’t Ol Meulentje (de Onledemolen) woonde. “Wij als kinderen in huis dachten dat het baby’tje al in de mand zat en dat de vroedvrouw het er gewoon uithaalde. We hebben het haar natuurlijk nooit echt zien doen.” In werkelijkheid zet de vroedvrouw de bakermat voor het vuur, zodat ze het samen met het kind warm heeft. Andere termen voor vroedvrouw zijn minne, achtergaarster, vroedwijf. Mijn collega spreekt van een achterwares en een achterwaarster. Vroed verwijst naar 'wijs, verstandig' en ‘vroede vrouw’ en is een leenvertaling van het Franse sage-femme uit dertiende eeuwse geschriften, “De van de overigheid aangestelde, beëdigde, zindelyke, eerbare Vrou, die de enzwangere Vrouwen voor, in, en na het bevallen, met raad en daad by staat, en in zware geboorten de verlossing helpt bevorderen.”


De moeder van mijn oma verleent met andere woorden bevallingsbijstand als ongeschoolde vroedvrouw. Zij, Marie Tampere (ons dochter noemt ook Marie) is niet de enige die zich in Lichtervelde inlaat met deze job. Een zekere Marie Popelier is een gediplomeerde vroedvrouw, minnen gaan met haar mee. Tussen haakjes: Dat alles weet ik van Gaby Debaeke die over Marie Popelier getuigt als 'haar' voorgangster. Marie Popelier woonde in de Marktstraat, waar nu de WereldWinkel is en huwde een timmerman. Later zou ik Marie Popelier vaak ontmoeten in de geboorteregisters die ik doornam in functie van een onderzoek over prostitutie in Lichtervelde tijdens de eerste wereldoorlog. Als gediplomeerde leert Marie Popelier haar vak in een vroedvrouwenschool.

10 frank voor een kind

Vroedvrouwen kennen een ongewoon leven. Ze gaan bij nacht en ontij de baan op en zijn geëngageerd. Voor een bevalling en acht huisbezoeken ontvangen ze tijdens de eerste wereldoorlog ongeveer tien frank. Mijn grootmoeder is dan een kind, maar Marie Popelier en Marie Tampere (de moeder van mijn oma) incasseren ongeveer dit bedrag per geboorte.
Als je weet dat een kilo boter toen meer dan drie frank kost, zie je dat de verwachtingen haaks staan op hun loon. We komen later op het loon terug. Waar de moeder van mijn oma de stiel leerde, kon ik niet achterhalen. Het zit er dik in dat ze aanvankelijk te rade ging bij een buurvrouw, haar moeder of haar schoonmoeder en later van tijd vertrouwt op haar ervaring en inzicht verwerft via de raadgevingen uit haar trouwboekje.

Raadgevingen in het trouwboekje

Dat trouwboekje brengt de weinig geletterde bevolking in het begin van de twintigste eeuw op de hoogte van de “gezondheidsleer der eerste jaren” van het kind. De raadgevingen zijn pragmatisch en gaan over de reinheid, de kleding, het bed, de slaap, het voedsel, de beweging en de verluchting van de kamers. Immers, “evenals de plant kan het kind niet opgroeien in eene plaats van zuivere lucht en licht beroofd.”
Het doel van de raadgevingen is duidelijk. Ongeveer één vierde van de kinderen sterft in deze tijd voor ze één jaar worden als “slachtoffers der onwetendheid, van de slenter en van de vooroordeelen. Om dien overgrooten doodstol in te perken, welke tevens het gezin en de samenleving bedroefd en verarmt, is het noodig zekere grondbegrippen van gezondheidsleer (…) te verspreiden.”
Ook de moeder van mijn oma ontsnapt niet aan de vaak voorkomende kindersterfte. Haar derde kind haalt de eerste maand niet. Op 9 november 1912, om 6.30 ’s avonds wordt Andrea Maria Julia geboren. Ze overlijdt op sinterklaasavond van datzelfde jaar. En nu, in 1916, bevalt ze voor de vierde keer. Lichtervelde is bezet door het Duitse leger dat net aan de slag om Verdun begint. Marcella heeft twee broers: Marcel is tien en Omer is zes. Baker of niet, een bevalling vergt organisatie: de bevallingen gebeuren in de keuken of in het achterhuis. Buurvrouwen of familieleden springen bij in het huishouden. Want Marie mag de eerste tien dagen het bed niet uit. Kennissen wassen het kind dat later mijn oma zal worden. “De reinheid is eene onmisbare voorwaarde voor de gezondheid. Het kind moet minstens een maal daags geheel en zooveel mogelijk in een bad of eene kuip gewasschen worden; gedeeltelijke wasschingen zullen plaats hebben onmiddellijk na iedere bevuiling en zullen gedaan worden met eene spons of eenen zachten doek, in zuiver lauw water nat gemaakt. De spons en de doek die tot de zuivering van het kind gediend hebben, moeten zorgvuldig na iedere bewerking in warm water gewasschen worden.” Ze helpen het kindje kleden en verluchten de kamers. “De doeken waarin het kind gedraaid wordt zijn zacht, licht en warm; de bussel mag onder geen voorwendsel gesloten worden tot de bewegingen te beletten; hij moet met zekerheidsspellen of linten vastgemaakt worden. De navelband blijft ten minste gedurende de eerste maand behouden. Het is noodig dat de kamer waar het kind verblijft, ruim, helder en verlicht zij. Geene uitwaseming of hoegenaamde geur mag daar geduld worden.”

Een uitzet

Haar uitzet is eenvoudig: flanellen doeken, fijne baptisten kanten hemdjes, onderlijfjes die achteraan opengaan, slaapkleedjes, gebreide sokjes, sponsen eetslabben en katoenen sierslabben, geborduurde en met kant afgezette mutsjes, lakentjes voor de wieg en een kinderkoets. Maar, waarschuwt het trouwboekje van Marie “het gebruik van kleine wandelkoetskens is nadeelig indien zij niet op volmaakte wijze op springveren hangen.” Als ‘goede’ moeder maakt Marie alles zelf of ze haalt het bij vrienden en kennissen. In haar trouwboekje leest ze over ‘verderfelijke’ gebruiken. Zo krijgt het drukken of kneden van het hoofd om de vorm te verbeteren een veeg uit de pan. Beweegbare wiegen acht het trouwboekje nadelig. De schommelingen doen het kind inslapen “maar oefenen eenen nadeeligen invloed op zijne hersens en zijne maag uit.” En, het kind moet een afzonderlijk bed hebben. “Talrijke voorbeelden bewijzen hoe gevaarlijk het voor zijne gezondheid en zelfs voor zijn leven is, het met groote menschen te laten slapen.”

Leesloupe

Terwijl ik deze zin overschrijf uit het trouwboekje van mijn overgrootmoeder kom ik tot het besef dat het handvol documenten me niet erg ver zullen brengen om een glimp van mijn grootmoeders geschiedenis op te vangen.
Haar studieboeken en haar schriften, haar kraamboekje en het trouwboekje van haar ouders zijn, hoe interessant ook, onvoldoende om haar verleden tot leven te wekken. Ik moet mensen zien te vinden die haar gekend hebben, mensen die haar herinneren… Via mijn moeder kom ik te weten dat vroedvrouwen nauw samenwerken met de dorpsdokters. Verschillende geschiedenisboeken bevestigen deze idee.
Marcella Debusschere werkte naar horen zeggen vaak samen met dokter Van Speybroeck. Ik zoek hem op in de Callewaertlaan, op een zondagvoormiddag terwijl ik hem zijn nieuw jaarboek van de heemkring breng. Hij is blij me te zien, niet dat hij me kent. Hij schuift een stoel onder mijn achterwerk en toont zijn leesloupe. “Ja, met het zicht gaat het steeds minder Ik wordt stilaan blind.” Met zijn leesloupe vergroot hij de teksten, “maar het gaat traag en het is vermoeiend.” Ik vraag hem naar zijn herinneringen over mijn grootmoeder, maar al snel blijkt dat daar niet veel over te vertellen valt. Van een samenwerking tussen dokter en vroedvrouw is er enkel sprake bij noodgevallen. Zolang er geen complicaties optreden, behelpt de vroedvrouw zich, bij verwikkelingen roept ze de dokter. Marcella belde hem op als ze in nood is, dat is zeker, maar hij kan zich moeilijk herinneren wanneer dat precies was. “Ik kan je wel iemand aanraden die je kan helpen bij je zoektocht” fluistert hij me toe. En zo kwam ik haar op het spoor. “Een andere vroedvrouw, ongeveer even oud als je oma, woont in de serviceflats. Haar naam is Baeke, Gaby Debaeke. En haar geheugen is uitstekend” vertrouwt hij me toe.

Haar verhaal lees je hier.

vrijdag 24 juli 2009

Kinderhandel I. Inspiratie en bronnen

Dit is een vervolgverhaal. Lees ook wat aan dit bericht voorafging op deze link.



Hoe begin je er aan?

Hoe begin ik aan een levensverhaal? Ik weet het niet. Ik heb nooit zoiets geschreven. En een belangrijker vraag: hoe goed kende ik mijn oma - het voorwerp van de beschrijving?
Hoe goed kende ik haar als peuter, toen ze bij de buizenstoof papjes voor me klaar maakte? (Ze deed dat heel deskundig: prakken met een vork is een wetenschap, niet zomaar wat boetseren.)
Hoe goed kende ik haar als kind, toen ze me de les spelde over het verderfelijke Rock Torhout waar schavuiten hun geld over de balk gooien. (Ik zag toen hier in de Astridlaan een motard passeren, hij werd rijkelijk voorzien van commentaar. De jongen zou er niet goed van zijn geweest...).
Hoe goed kende ik haar als puber, toen ze moeilijk uit de voeten raakte? (Ze gaf mijn opa opdrachten waar je -als jongeman op zoek naar een lief- moedeloos bij zou worden.)
Hoe goed kende ik haar als student, toen ze in het rustoord van Lichtervelde een 'rotleven' leidde zoals ze zelf zei.
Hoe goed kende ik haar, als vader met eigen kinderen, die voor het eerst zelf enkele kinderen op de wereld hielp...

Het blijft je oma, geen vroedvrouw...

En wat kan je dan over die oma schrijven? Dat ze lief was? Begrijpend? Zorgend? Zo kende ik ze niet. Of dat ze vaak klaagde? En zaagde? Zo kende ik haar, maar wie heeft daar iets aan? Laat staan dat ik er plezier zou in vinden om dat te beschrijven. De lezer begrijpe, dit is ook een stuk mijn verhaal.

Inspiratie

Het idee om een biografie van Marcella Debusschere, bekend als Marcella Bussche te schrijven ontstond bij de geboorte van ons vierde kindje en tegelijk onze eerste dochter, ons Marie. In die dagen – nu bijna vijf jaar geleden - komt een vroedvrouw, Christien Bekaert regelmatig bij ons thuis. Kraamhulp heet dat. Als ik Christien vertel dat mijn oma ook vroedvrouw was, ontstaat een geanimeerd gesprek. Bij één van haar volgende bezoeken steekt ze me het boek ‘Clara’ van Pol Van Eyck in handen. Dit levensverhaal van een zekere Clara Dresselaers (de eerste vastbenoemde en gediplomeerde vroedvrouw in de Kempen) werkte erg inspirerend om dit verhaal vorm te geven. Clara breekt werkelijk alle records: ze dient 62 jaar (ja, toen sprak men van dienen, niet werken) en ze hielp 6700 kinderen op de wereld. Ik mag het boek houden zolang ik het nodig heb.
Uiteindelijk geef ik het boek terug aan Christien bij de geboorte van onze vijfde. De zoektocht naar het verhaal van mijn grootmoeder (wij zelf zegden een langgerekt mù-mé, zoals dat alleen in West-Vlaanderen kan) heeft met andere woorden veel tijd gekost. Kinderzorgen, begrijpt u? Tot ongenoegen van de redacteur van het jaarboek van de heemkring die zat te wachten op een nieuwe verhandeling.

"Orale geschiedenis"

Maar hoe begin je nu aan een biografie? De inspiratie is er, ik beschik over een klein archiefje documenten en er zijn een handvol levende getuigen. Krijg daar maar een lijn in.
Eerst en vooral vraag ik mijn eigen moeder om alles, maar dan ook werkelijk alles op te schrijven wat ze zich herinnert. Het kleinste detail kan belangrijk zijn. Dat is haar huiswerk waar zij haar een tijdlang mee bezighoudt. Uit ervaring weet ik dat herinneringen stapsgewijs gereconstrueerd worden. Een interview over het verleden moet je dus spreiden in de tijd, dan pas werpt het vruchten af. Maar ik heb meer orale bronnen nodig dan mijn moeder alleen. Op de universiteit leerden we dat het wijs is om verschillende bronnen te gebruiken en die met elkaar te confronteren. Een kwestie van misverstanden, fouten of leugens op te sporen en uit te sluiten.
Eerder toevallig ontmoet ik tijdens mijn speurtocht twee andere plaatselijke vroedvrouwen. Bovendien zijn zij veel meer dan mijn eigen moeder, tijdgenoten van grootmoeder.

Gabriëlle Debaeke

De eerste vroedvrouw is Gabriëlle Debaeke, in de volksmond kent men haar als Gaby Baeke. Ze is wat ouder dan mijn oma, maar minstens even bekend. Ze verkocht naar eigen zeggen minder baby’s. Marcella Debusschere is voor zover ik haar mag geloven de vroedvrouw met het grootste aantal geboorten op haar actief in Lichtervelde. In het jaar 1945, op het hoogtepunt van haar carrière, verkoopt ze 62 baby’s en in 1942 neemt zij bijna veertig procent van alle Lichterveldse geboorten voor haar rekening. In de periode 1940- 1955 levert ze bijstand aan één op vier geboortes in Lichtervelde. Tijdens de oorlog is dat één op drie. De cijfers maken duidelijk dat Gaby en Marcella niet de enigen zijn die geboortebijstand verlenen. “Men liet zich ook bijstaan door minnen, ongediplomeerde bakers of een dokter” getuigt Gaby. Waren er in Lichtervelde, behalve jullie, geen gediplomeerde vroedvrouwen, vraag ik? Gaby kan er geen antwoord op geven. Google kon dat wel.

Anna Deschrijvere

Het toeval wil, als ik op Google de trefwoorden ‘Lichtervelde’ en ‘vroedvrouw’ intik, dat ik in Bissegem terecht kom. Daar woont Anna Deschrijvere, een Lichterveldse van oorsprong. En Bissegem is het thuisfront van mijn schoonfamilie. Vrijwel maandelijks gaan we er naar de schoonfamilie eten en ik vraag er naar Anna Deschrijvere. Ze is er niet onbekend. Dat hoor ik van mijn schoonmoeder. Als ik haar nu bijna vier jaar geleden (vrijdag 26 augustus 2005) opbel om haar op te zoeken, antwoordt ze dat ze liever niet op mijn vraag wil ingaan. Ze is teveel onder de indruk van het overlijden van haar echtgenoot. Maar ik heb geluk. Het telefoongesprek is geen doodlopend spoor. Haar biografie is uitgeschreven door de cel gelijke kansen van Kortrijk en laat een reconstructie van haar vroedvrouwenleven toe. Ik had met Anna Deschrijver op een fijn telefoongesprek van ongeveer een kwartier. Ze kende mijn grootmoeder (helaas) niet en verwees vrij snel naar haar biografie die ik al kende: STORMS C. Vrouwen in de Kortrijkse Gemeenteraad. Gisteren, vandaag en... morgen, Stad Kortrijk, Gelijkekansencel, Kortrijk, 2000.
---
Anna lijkt nu een doodlopend spoor. Misschien moet ik Anna straks toch nog eens opzoeken, denk ik bij mezelf. We zijn intussen vier jaar verder... Morgen vraag ik aan mijn schoonmoeder hoe het met haar gaat. Gaby Debaeke daarentegen is zonder twijfel een goudmijn aan herinneringen. Hier lees je wat ik hoorde toen ik haar bezocht. Op deze volgende blogpost...

donderdag 23 juli 2009

Kinderhandel 0. Margriete in Lichtervelde

Les amoureux en gare de Lichtervelde

Het is (weer) Margriete. Lichtervelde viert feest. Een echt feest. Voor wie hier nooit verliefd werd, is Lichtervelde niet meer dan een postnummer. Anderen, zoals ik, krijgen niet genoeg van dit dorp. De gemeentelijke website toont Lichtervelde zoals we het willen herinneren. Weidse landschappen die zich uitstrekken van op de Heihoekheuvel tot aan het veld en de akkers met hun gouden koren, zwaaiende kinderen met de Belgische tricolore, de koningin op schoolbezoek.
Het doet hard denken aan Streuvels’ zomerland. Maar de jachtige, internettende mens heeft geen tijd voor geschiedenis. Het is de wachtende mens die van geschiedenis houdt.

Er is een zinnetje over dit dorp dat altijd al tot mijn fantasie sprak. De dertien (!) woorden zijn in mijn hersenen gebrand. Als ik inspiratie nodig heb, dan wend ik me tot deze mysterieuze woordenreeks. Het is een zin van Jozef Deleu en ze gaan over Lichtervelde.
Pendelaars weten dat er bij de uitgang van het station een gedicht hangt. Nu is dat een foute plaats om te lezen. Wie aan de uitgang van het station passeert, wil huiswaarts. Tijd voor een tekst zit er dan niet in. Als u het volgende leest, probeer dan in uw hoofd het tafereel voor te stellen en projecteer dat pietluttige zinnetje op het witte doek van uw geest. Let op, het rijtje mooie woorden is zo voorbij,…

"De geliefden
voor het raam van de trein
in het station van Lichtervelde
"


Man, schoon...

Ik herhaal het, zo schoon vind ik het. In mijn verbeelding zie ik ze bij het treinraam, ze kijken in elkaars ogen of houden handen vast. De geliefden zijn niet van Lichtervelde. Ze zetten hoogstens een voet op de Lichterveldse bodem om over te stappen.
Voor hen heeft Lichtervelde de betekenis van pendelen of reizen. Lichtervelde als een doorgangsplek, een plaats waar de anonieme reiziger wacht en overstapt. De geliefden kennen Lichtervelde ook aan de geur. Naïef als ik was, dacht ik als kind dat treinen stonken, dat het aan de stoom of de dieselmotor lag.
Later leerde ik dat het een oliefabriek was die Lichtervelde zijn lijfgeur gaf. En ja, dat is het.

De lijfgeur van Lichtervelde

In mijn kinderjaren dacht ik dat Lichtervelde onmetelijk groot was, dat je dagen nodig had om er rond te fietsen. Ik weet niet of u dit gevoel als kind ook kende. Onze juffrouw of meester die konden prachtig vertellen. En de pastoor. Dat waren mensen met verhalen.
In mijn hoofd speelden alle historische taferelen zich in Lichtervelde af. Elke geschiedenisles vond plaats in dit dorp. Aan de oevers van de kronkelende Zwanebeek stak Caesar in 49 voor Christus de Rubicon over. De Zwanebeek vormde het schowtoneel voor de Guldensporenslag in 1302 en de IJzervlakte in 1914. We speelden de eerste wereldoorlog na aan het oude Duitse kerkhof in de Torhoutstraat en in de achtertuin van Sintobin gaf ik het startschot voor de Russische Revolutie.
En zo leerden we onze grote geschiedenis in een klein dorp.

Maar wat maakt het dorp aan de Zwanebeek tot Lichtervelde, het dorp waar ik toevallig groot werd? Lichtervelde is het dorp met oudste doopfont in West-Vlaanderen, het dorp van de vierschaar, het dorp in het etappegebied, het dorp van de Callewaert, het dorp van de vuile dorpspolitiek, het dorp dat het minst Vlaams Belang stemt, het dorp met zijn talrijke verenigingen, het dorp dat evenveel mannen als vrouwen telt, het dorp van de ronde,…

Wat maakte een dorp tot een dorp? Ik weet het niet, maar als er een constante is in de Lichterveldse geschiedenis, dan is dat het dorpsfeest: Margriete.

De geliefden aan het station van Lichtervelde stapten wel degelijk ooit uit de trein. Met hele horden kwamen ze naar Lichtervelde, om te vrijen en omdat er feest was, kermis en cabaret. Lichtervelde werd de volksoverrompelingen gewoon van zodra er treinen stopten. En sinds die datum, sinds 1848 werd Lichtervelde gastvrij. Met het station als moderne toegangspoort.

Gastvrijheid, ja dat is het woord…

Gastvrijheid in Lichtervelde, daar heeft mijn vrouw, een eigen definitie van. En die definitie klinkt zo. “In Lichtervelde ben je na vijf minuten geen vreemde meer, maar na vijftien jaar ben je nog steeds een aangespoelde.
Nu, terug naar het dorpsfeest. Duizenden mensen stapten af voor de kermis. Uit de balzalen klonken populaire deuntjes en in de niet te tellen cafés werd gekaart en gebiljart. En als het geflirt van de broeierige zomer voorbij was, organiseerde De Zwaan de Herfstfeesten. Clowns en goochelaars, fanfares en tirolerkapellen, bekende zangers en zangeressen, opnieuw zakten ze allen af naar het Karel Van de Poele-dorp. Lichtervelde kreeg de bijnaam het mekka van de lichte muziek. Drieduizend, ja u leest het goed, drieduizend kinderen schoven aan voor een optreden van Tante Terry. Misschien was u er wel bij? Er is een bekende foto waarop organisator meester Georges Vandewalle glundert. Glundert in het bijzijn van een wondermooie Tante Terry. De snoeper.

Tijdens de wintermaanden genieten we in de zangcrochets van heerlijke humor en hilarische grappen. In die tijd is het te vroeg voor Rock ‘n Roll. In plaats daarvan maakt Lichtervelde kennis met Pierre Delaere, Bobbejaan Schouppen, de vrolijke spreker van radio Kortrijk Willy Lustenhouwer. Populair zijn de plaatselijke vedetten en sketches zoals van de familie Klepkes, van Disten Pulle van Will Ferdy. Nadien is er een steevast een koffiebal voor de dames. Van Elvis hadden ze hier niets gehoord. Bonte avonden zorgen voor vertier in balzalen en op de radio. De aaneenschakeling van zang, humor en muziek werd "zo druk beluisterd dat er geen kat op straat liep" hoorde ik iemand nog zeggen.

Naar men zegt had de Burgersgilde begin jaren zestig een bonte avond rechtstreeks op de radio. Nicole Laga won het zangcrochet vanuit Lichtervelde. Live!
Iemand zei ooit ‘in Lichtervelde is de tijd blijven stilstaan.’ Dat geloof ik niet… Het is de trein die bleef stilstaan. Tegenwoordig is het dorp gemoderniseerd. Bonte avonden zijn voorwerp van historisch onderzoek en radio-uitzendingen horen thuis in een museum. De geliefden in het station stappen enkel nog over.

Mijn geheim

In mijn memorie is het Lichtervelde van vroeger niet meer van mij te scheiden. Ik ben er geboren en er mee vergroeid.
Ik wil u een geheim verklappen. De reden waarom ik geschiedenis ging studeren en vooral waarom ik van lokale geschiedenis hou… Daar was het me eigenlijk om te doen, dat wou ik vertellen. Op een dag vond ik dat zinnetje. Gekrabbeld in een oud boekje van slangenleer, met dunne blaadjes met vergeelde foto’s. Met oude, handgeschreven verhalen, legendes of spreekwoorden, met postkaarten en foto’s tussen de bladzijden. In dat boekje komt het allemaal weer tot leven: getuigenissen, verloren liederen, het bedreigde dialect,… Ik koester het als kleinood. Als kind bladerde en las ik geconcentreerd in het boekje alsof het een geheim te verklappen heeft, een opening naar het verleden wil tonen. Een geheim pad om weg te glippen, naar een andere tijd.
En, in dat boekje, trof ik die ene zin, over het dorp waar ik geboren ben... Ik pakte het boekje vast en zocht een hoek om het te lezen. Ik kon er mijn ogen niet van afhouden. Ik bleef maar lezen, terwijl het water uit mijn ogen trompetterde als in een lekke kelder. Jozef Deleu stond eronder. Als kind zei me dit niks. Ik ken daar niks van. Dat zal de dichter zijn zeker? Hij schreef het jaren geleden. Ik was nog niet geboren en toch heb ik daar zitten druppelen als een lekke trompetterzwaan. Blèten. Als een kind van tien. Zo’n schone zin in een boekje van slangenleer. Kunst is dat. Ik vind dat.

En gelijk de tranen uit mijn ogen vielen, viel er uit het boek een postkaart en op de achterkant de tekst van Deleu, in het Frans. En toen we in het vijfde studiejaar Frans leerden, klonk het zinnetje nog exotischer.

En op de voorkant? ’t Ja, daar stonden ze…

"Les amoureux
À la fenêtre du train
en gare de Lichtervelde
"


Sommigen zeggen dat de herinnering fouten maakt. Dat is ongetwijfeld juist. Lichterveldse geschiedenis. Wat is dat? Ik weet het niet, maar in alle geval,het is het verhaal van zij die niet meer kunnen vertellen. Het is mijn geschiedenis, mijn Lichtervelde. Dus: ge blijft er met uw poten af! Verstaan?

Misschien moet dat schitterende sonnet van Deleu een andere plaats in het station vinden. Een plaats waar men wacht, waar er tijd is om te lezen. Daar is er plaats voor geschiedenis. Want, het is de wachtende mens die van geschiedenis houdt. En dat het liefst op een plaats waar de geschiedenis springlevend is. Net zoals hier trouwens, op deze website.

Kijk, lees en u zult zien dat nostalgie nooit zo actueel was.

woensdag 22 juli 2009

Kinderhandel 0. Proloog

Kgoa ne kè éne verteln...


"Kgoa ne kè éne verteln." Zo begon mijn opa indertijd zijn vertellementen. Telkens toen hij dit magische zinnetje uitsprak, wist iedereen dat er te zwijgen viel. Oudere Lichterveldenaars gebruiken deze magische spreuk nog om aandacht te trekken. Luisteren naar een spannend verhaal, een hilarische anekdote, een roddel waarvan niemand ooit de oorsprong zou achterhalen... met kinderlijke naïviteit luisterden we naar opa's zoveelste Zwanebeekvertelling.

Nu is het mijn beurt. Kgoa ne kè éne verteln. Niet over opa, maar over oma.

Mijn oma was een vroedvrouw. Onlangs vond ik in haar archief een klein notitieboekje. Daarin noteert zij - Marcella Debusschere is haar naam - in haar jonge jaren alle geboortes waarvoor ze instaat. Het boekje prikkelt mijn nieuwsgierigheid - ik heb zelf vijf kinderen - en zet me aan tot een onderzoek rond vroedkunde en kinderen maken, voorlichten en bevallen ten tijde van mijn oma. Dat wil zeggen: in Lichtervelde tijdens het interbellum en kort na de tweede wereldoorlog.

Op deze blog lees je mijn merkwaardige bevindingen van mijn huidige zoektocht naar de plaatselijke ‘kinderhandel.’

In december 2009 hoop ik deze verhandeling te publiceren in het jaarboek van de heemkundige kring van Lichtervelde. Internetters krijgen hier al een voorproefje en volgen mee hoe ik graaf in de geschiedenis van mijn eigen familie. De titel van de verhandeling luidt 'Kinderhandel'. De ondertitel is: 'Over moeders en vroeders, over kinderen kopen en verkopen'. Want zo ging mijn grootmoeder om met kinderen: kopen en verkopen.

Een tovenares…

Mietje Biljet, een weduwe die te kort bij ons in de heemkring actief was, kende mijn grootmoeder nooit persoonlijk. Toch weet ze exact over wie het gaat. “Marcella Busschere? Mijn man vertelde er in geuren en kleuren over. Hij kon niet zwijgen over die vrouw die hem op de wereld gezet had. Een wonder, een tovenares moet dat geweest zijn.” Het citaat is niet niks en illustreert hoe de goegemeente omging, ja zelfs opkeek naar deze vrouw... “Je oma is vroedvrouw” is een zinnetje dat ze me van thuis uit en van kindsbeen af meegeven. “Een eerbiedwaardig beroep. Niet zomaar het eerste het beste, maar even uniek als de moeder zelf…”

“Enfin” denk ik, terwijl ik terugrol in de tijd. Ik zie me nog staan, naast mijn grootmoeder, bij de buizestoof, als tienjarige koter met mijn handen in de zakken van mijn veel te korte broek... Veel kan ik me er niet bij voorstellen. ‘Vroedvrouw?’ Wat zou dat kunnen zijn... Maar overal waar ik kom, bij mijn speelkameraden of gewoon in de straat... spreken ouderlingen me aan als de kleinzoon van...

1972

De loopbaan van mijn oma loopt definitief ten einde bij mijn geboorte in 1972. Nu resten me een handvol herinneringen en overblijfselen van die respectabele carrière: de zwarte bakelieten telefoon met een ronde draaischijf bij het raam, haar vierkante kantoor met bloemetjesbehang en een waardig bruin bureaumeubel met schuiven langs beide kanten. Als kind loop ik onder het logge meubelstuk door. Het is elegant afgewerkt met gele staafjes aan de schuiven en ronde poten waar de houtworm in huist. Er steken poedertjes en zalfjes in de schuiven. De diverse potjes verspreiden even diverse geuren. Naast het bureau staat een bijhorende vitrinekast. Achter het glas ligt een dun aantekenboekje en een reeks studieboeken. Ik, het kind, mag erin kijken of erin tekenen. Ik doe dat samen met mijn opa, over de middag, als ik kom eten tijdens de schoolpauze. Ik kijk onder begeleiding van mijn grootvader naar de medische tekeningen. Als we bij de ‘vuile prenten’, de voorlichtingstekeningen komen, gaat het bladeren sneller. In de deur van de kast steekt een zwartleren tas met metalen, witzilveren instrumenten. Witzilver, net als het haar van mijn oma, dat ze de hele dag door kamt. De instrumenten blinken. Ik mag ze betasten en vasthouden, maar het is enkel de schaar die ik kan benoemen. Later leer ik dat het gaat om een verlostang, een sonde, een puit (of een haak) en een irrigator (voor het spoelen van de schede, viste ik uit). Een harde borstel, watten, lint en garen, opiumtinctuur (als verdoving) en moederkoren om de weeën op te wekken - andere noodzakelijke hulpmiddelen van een vroedvrouw - heb ik nooit gezien.
Verder steekt in de oude kast een koppel fototoestellen. Met de zwartvierkanten bakjes komt mijn grootmoeder haar studietijd door en later neemt ze foto’s van prille vaders met baby’s. Tijdens haar studententijd, ergens in de jaren dertig in Brugge laat ze zich fotograferen op het Belfort en voor diverse andere monumenten. De foto’s en de negatieven zijn er nog, maar de beeldkwaliteit is zo goed als verdwenen. Tussen de kast en de show, op het bloemetjesbehang hangt haar diploma en haar medaille in een gouden kader “met grootste onderscheiding geslaagd in het examen vereischt voor de uitoefening van het beroep van Vroedvrouw.” Zelf deed ze smalend over die grootste onderscheiding. Een non vertelde haar dat ze haar niet wilden delibereren met honderd procent, zodat ze het “niet te hoog in haar bol zou krijgen.”
Het diploma van vroedvrouw is in de kader vergezeld van een medaille van de stad Roeselare en de provincie West-Vlaanderen en een officieel papier dat aantoont dat ze bewijst “kennis te bezitten voor het bekomen van het bewijs van de 4de graad” uitgereikt op 25 juli 1931 in Roeselare. Een hard reclamekarton verstevigt de achterkant van de kader: het is een reclame van In de vier seizoenen, markt 3, opengehouden door familie van mijn oma, het koppel Boussauw – Tampere voor “pardesus en regenmantels, gemaakt en op maat, mans en vrouwstoffen.”

Stille uitvaart

Ondertussen is mijn oma heengegaan. Ze kreeg een stille uitvaart. Haar kinderen, mijn moeder en mijn nonkel, wilden dat zo. De kamer met het bureau is nu een herinnering. In het huis woon ik nu... Het vertrek zelf is verbouwd en de geuren zijn anders: geen poeders of zalfjes meer, hoogstens de geur van pleisterwerk, nieuwe verf en vernis. Boven een deurlijst hangt een restje bloemetjesbehang. Haar instrumenten belandden bij het oud ijzer, de studieboeken werden verdeeld onder belangstellende familieleden en het diploma ligt op mijn zolder.

In mijn boekenkast steekt nu het grijze aantekenboekje met meer dan zevenhonderd geboortes. De stoffen kaft van het grijze boekje voelt ruw en wat vet aan. De eerste zeven bladzijden zijn met een schaar uit het boek gesneden en daarna volgt een rubricering per schooljaar. De geboortes situeren zich tussen donderdag 1 augustus 1940 en een onbepaalde dag in 1955. De baby Lucrese Samyn opent de rij geboorten in 1940. Vijftien jaar later sluit Lucrese Desmet af. De oudste baby’s hebben nu de pensioensgerechtigde leeftijd bereikt, de jongsten zijn ergens midden de vijftig. Mijn grootmoeder plaatst haar aantekeningen in pen, potlood of balpen, ze zijn zakelijk, kort en uniform: voornaam en naam van het kind, tijdstip van geboorte, namen van de ouders, straatnaam en gemeente. Geen geboortegewicht, geen lengte of andere eenheden die men nu meet bij een geboorte. Geen roddel, geen weetjes, geen huisnummer.
Deze namenlijst vormt het begin van een speurtocht naar de Lichterveldse kinderhandel. De zoektocht brengt me bij plaatselijke vroedvrouwen en hun kraambedden en resulteert in een vertelling over het op één na oudste beroep.

---

Lees hier het volgende deel van mijn zoektocht naar de Lichterveldse kinderhandel. Wie herinneringen heeft of over interessante documenten beschikt, contacteer me via benedict.wydooghe@katho.be.