Ik trap een open deur in als ik stel dat de reële en vermeende onveiligheid, de gevoeligheid voor angst, geweld en agressie zich (schijnbaar) snel en onvermijdelijk uitbreidt. De ontkenning of een andere krant kiezen zoals criminoloog professor W.H. Nagel het vijfentwintig jaar geleden suggereerde, helpt niet meer.
De welzijnshistoricus en filosoof Hans Achterhuis kadert in zijn magnum opus Met alle geweld de geweldvormen op een filosofische, historische en antropologische wijze. Waarom verschenen de 793 bladzijden niet vroeger? De komst van dit veiligheidsparadigama situeert zich immers al tien jaar geleden. Historici en criminologen gebruiken als startpunt graag 9/11 (internationaal) of de zwarte zondag waarop het Vlaams Blok de verkiezingen won (nationaal).
Achterhuis formuleert zelf het antwoord. In de naweeën van de jaren zestig volstond een oneliner als antwoord op de vraag wat te doen tegen de geweldstoename of de roep naar meer veiligheid. Professor Nagel raadde aan een andere krant te lezen, en hij meende dat serieus. Progressieve welzijnswerkers omarmden de uitspraak en bagatelliseerden decennia lang (ook nu nog trouwens) een breed gedragen onbehagen en angstgevoelens. Dat weten we nu (bijna) allemaal. Tegenwoordig is de negatie onmogelijk. Nagel richtte zich toen tegen populistische kranten die geweld aandikten en uitvergrootten. Maar ook de kwaliteitskranten die Achterhuis tegenwoordig leest, berichten over de (schijnbaar?) gewelddadiger wordende samenleving.
Democide?!
En dan was er die Huizingalezing van de historicus en socioloog Abraham de Swaan met de titel ‘Moord en de staat.’ Hierin lanceert de Swaan het begrip democide: grootschalig dodelijk staatsgeweld tegen ongewapende burgers. Sinds Daniel Goldhagens Hitlers gewillige beulen zijn de geruststellende Holocausttheorieën (die zich vastbijten in het antisemitisme van de kwaadwillige nazitop) niet langer houdbaar. Deze theorieën stellen een kleine bizarre groep verantwoordelijk voor het uitroeien van zes miljoen joden. Dat we dat meer dan vijftig jaar geloofden, hou je niet voor mogelijk. Steeds meer worden we ervan overtuigt dat de Holocaust een diepe collectieve morele ontsporing was, eigen aan de industrialisatie en de bureaucratie van de 20ste eeuw. Zo weten we dat de Antwerpse politie actief en graag meehielp met de deportatie. Eigenaardig genoeg bleef de Holocaust in Denmarken op Frankrijk uit of vertoonde men in Brussel dit gedrag niet. Had "men" dus een keuze? Ik weet het niet. In elk geval is dit beeld is juister, maar verontrustender. Het betekent dat vervolging, met technologie, bureaucratie, repressie- en manipulatie morgen elders en tegen andere groepen kan. Het toon dat wij, u en ik misschien ooit in staat zijn om het slechtste in ons naar boven te halen. De afgelopen eeuw kende niet alleen de uitroeiing van zes miljoen joden maar maakte in totaal honderdzeventig miljoen (!) slachtoffers. Daar schrijven de geschiedenisboeken weinig over. ‘Het macaberste boek ooit’ de Statistics of Democide van Randolph J. Rummel toont dat vier regimes meer dan tien miljoen mensenlevens op hun geweten hebben, elf regimes vermoordden meer dan één miljoen burgers. Saddams Irak behoort ‘slechts’ tot de groep van zevenenveertig regimes met meer dan honderdduizend doden. Het probleem was/is zoals Goldhagen het uitdrukt, ‘de soepelheid, de ongelooflijke soepelheid’ van de razzia’s, de stiptheid van het transport, de efficiëntie van de executies en de gigantische omvang van de slachtoffers.
Een bureaucratisch exces
De Holocaust en de genociden die volgden waren van een andere orde dan de zoveelste antisemitische gruweldaad die de Europese geschiedenis kenmerkt, noteert Geert Mak. Het is een bureaucratisch exces waaraan veel mensen probleemloos deelnemen omdat ze “de orde en de regelmaat van hun bureau, dienst, legeronderdeel of bedrijfsafdeling hoger stellen dan hun individuele geweten.” Sebastian Haffner beschreef in 1944 in The Observer Albert Speer als de ‘verwerkelijking van de revolutie der managers.’ Speer was geen protserige en opzichtige nazi, neen hij was hoffelijk, intelligent en niet corrupt. Kortom het prototype van de briljante, klasseloze technocraat die belangrijk werd: de ambtenaar zonder achtergrond, die als enige doel heeft carrière maken. Die ondragelijke lichtheid, dat niet willen nadenken, deed en doet dit soort mensen de griezelige moordmachine tot het uiterste bedienen. De Swaans artikel is bijna te vreselijk om te lezen, stelt Achterhuis. Mag je dit beschrijf van buitensporig geweld je lezers aandoen, vraagt hij zich af. Wie heeft gelijk?
De welzijnshistoricus en filosoof Hans Achterhuis kadert in zijn magnum opus Met alle geweld de geweldvormen op een filosofische, historische en antropologische wijze. Waarom verschenen de 793 bladzijden niet vroeger? De komst van dit veiligheidsparadigama situeert zich immers al tien jaar geleden. Historici en criminologen gebruiken als startpunt graag 9/11 (internationaal) of de zwarte zondag waarop het Vlaams Blok de verkiezingen won (nationaal).
Achterhuis formuleert zelf het antwoord. In de naweeën van de jaren zestig volstond een oneliner als antwoord op de vraag wat te doen tegen de geweldstoename of de roep naar meer veiligheid. Professor Nagel raadde aan een andere krant te lezen, en hij meende dat serieus. Progressieve welzijnswerkers omarmden de uitspraak en bagatelliseerden decennia lang (ook nu nog trouwens) een breed gedragen onbehagen en angstgevoelens. Dat weten we nu (bijna) allemaal. Tegenwoordig is de negatie onmogelijk. Nagel richtte zich toen tegen populistische kranten die geweld aandikten en uitvergrootten. Maar ook de kwaliteitskranten die Achterhuis tegenwoordig leest, berichten over de (schijnbaar?) gewelddadiger wordende samenleving.
Democide?!
En dan was er die Huizingalezing van de historicus en socioloog Abraham de Swaan met de titel ‘Moord en de staat.’ Hierin lanceert de Swaan het begrip democide: grootschalig dodelijk staatsgeweld tegen ongewapende burgers. Sinds Daniel Goldhagens Hitlers gewillige beulen zijn de geruststellende Holocausttheorieën (die zich vastbijten in het antisemitisme van de kwaadwillige nazitop) niet langer houdbaar. Deze theorieën stellen een kleine bizarre groep verantwoordelijk voor het uitroeien van zes miljoen joden. Dat we dat meer dan vijftig jaar geloofden, hou je niet voor mogelijk. Steeds meer worden we ervan overtuigt dat de Holocaust een diepe collectieve morele ontsporing was, eigen aan de industrialisatie en de bureaucratie van de 20ste eeuw. Zo weten we dat de Antwerpse politie actief en graag meehielp met de deportatie. Eigenaardig genoeg bleef de Holocaust in Denmarken op Frankrijk uit of vertoonde men in Brussel dit gedrag niet. Had "men" dus een keuze? Ik weet het niet. In elk geval is dit beeld is juister, maar verontrustender. Het betekent dat vervolging, met technologie, bureaucratie, repressie- en manipulatie morgen elders en tegen andere groepen kan. Het toon dat wij, u en ik misschien ooit in staat zijn om het slechtste in ons naar boven te halen. De afgelopen eeuw kende niet alleen de uitroeiing van zes miljoen joden maar maakte in totaal honderdzeventig miljoen (!) slachtoffers. Daar schrijven de geschiedenisboeken weinig over. ‘Het macaberste boek ooit’ de Statistics of Democide van Randolph J. Rummel toont dat vier regimes meer dan tien miljoen mensenlevens op hun geweten hebben, elf regimes vermoordden meer dan één miljoen burgers. Saddams Irak behoort ‘slechts’ tot de groep van zevenenveertig regimes met meer dan honderdduizend doden. Het probleem was/is zoals Goldhagen het uitdrukt, ‘de soepelheid, de ongelooflijke soepelheid’ van de razzia’s, de stiptheid van het transport, de efficiëntie van de executies en de gigantische omvang van de slachtoffers.
Een bureaucratisch exces
De Holocaust en de genociden die volgden waren van een andere orde dan de zoveelste antisemitische gruweldaad die de Europese geschiedenis kenmerkt, noteert Geert Mak. Het is een bureaucratisch exces waaraan veel mensen probleemloos deelnemen omdat ze “de orde en de regelmaat van hun bureau, dienst, legeronderdeel of bedrijfsafdeling hoger stellen dan hun individuele geweten.” Sebastian Haffner beschreef in 1944 in The Observer Albert Speer als de ‘verwerkelijking van de revolutie der managers.’ Speer was geen protserige en opzichtige nazi, neen hij was hoffelijk, intelligent en niet corrupt. Kortom het prototype van de briljante, klasseloze technocraat die belangrijk werd: de ambtenaar zonder achtergrond, die als enige doel heeft carrière maken. Die ondragelijke lichtheid, dat niet willen nadenken, deed en doet dit soort mensen de griezelige moordmachine tot het uiterste bedienen. De Swaans artikel is bijna te vreselijk om te lezen, stelt Achterhuis. Mag je dit beschrijf van buitensporig geweld je lezers aandoen, vraagt hij zich af. Wie heeft gelijk?
Toen de Volkskrant een commentaarloos stuk plaatste uit het dagboek van Hans Frank, de nazi gouverneur-generaal in Polen volgde een lawine verontwaardiging. Frank dacht in 1941 na over hoe hij de Joden zou ‘verwijderen.’ Niet alleen overlevenden vonden dit ‘weerzinwekkende journalistiek’, ook de jonge lezers waren verbijsterd over de haat en verachting. Anderen vroegen zich af of de huidige uitingen van vermeend antisemitisme niet te maken hebben met een verzet tegen de Israëlische bezettingspolitiek. Voor nog anderen was de vraag zo pervers, dat ze stellen al taboe was. Wie heeft gelijk? Als het om geweld gaat, stelt Achterhuis komen we er niet met objectieve verbanden. “Subjectieve ervaringen tellen ook zwaar mee. Wie ze snel terzijde schuift, doet in feiten hetzelfde als Nagel met zijn advies om een andere krant te gaan lezen.” Als De Swaan stelt dat er niets in het Nederlandse volkskarakter is dat een democide uitsluit, bevestigt Achterhuis dit. “Je moet in de afgelopen jaren wel heel naïef zijn gebleven om de juistheid hiervan te blijven ontkennen.”
Het is nog veel erger... De staat als de grote pleger van geweld? Het hoeft niet per definitie. De huidige etnische conflicten hebben vaak te maken met de zwakte of het ontbreken van een staatsmacht. 'Nation building' is dan dé remedie tegen de Hobbesiaanse ‘oorlog van allen tegen allen.’ Wie zal het zeggen? De ambtenaar en zijn onpersoonlijke bureaucratische efficiëntie die in een industriële maatschappij afstandelijk wordt van zijn medeburgers en daardoor in staat is om een Holocaust te realiseren is een beeld uit Zygmunt Baumans De moderne tijd en de Holocaust. Bauman lanceert in dat boek de voor velen scandaleuze stelling dat de Holocaust een product is van de moderne beschaving. Het premoderne antisemitisme kan volgens hem niet leiden tot een Holocaust. Met dit is Hans Achterhuis is het eens. Maar niet met het bureaucratische aspect ervan. Het is veel erger. Baumans bureaucratisch - emotionele afstand tussen dader en slachtoffer is geen vereiste voor genocide. Geweld kan in de moderniteit ook op niet industriële wijze: handmatig (de Rwandese genocide met de beruchte kapmessen). In tegenstelling tot Baumans stelling dat de onpersoonlijke bureaucratie en machinerie genocidale acten realiseert, ging het hier om handmatig moordende buren en vrienden. Buiten de industriële productie is dus ook een gestroomlijnde werkverdeling mogelijk. Geen blinde waanzin, maar een systematische en weloverwogen planning: honderdduizend Hutu’s werkten in ploeg als slachter. Het verhaal wordt steeds donkerder.
Help! Toch schetst Achterhuis lichtpunten. Een voorwaarde om een genocide te realiseren, is het conformisme van daders, slachtoffers en omstaanders. Mensen hebben eerbied voor macht. In een genocidale constellatie conformeert men zich snel met nieuwe normen en vergeet men vanzelfsprekendheden. Hoopgevend is het idee dat mensen die zich niet conformeren het moorden soms kunnen stoppen. De film Hotel Rwanda toont een Hutu die als hotelmanager Tutsi-vluchtelingen onderdak biedt. Ze overleefden. “Een houding van eenvoudig fatsoen bleek soms voldoende om moordenaars te stoppen, te laten aarzelen en aan het twijfelen te brengen over de vanzelfsprekendheid van hun handelen” stelt Achterhuis enigszins optimistisch… De ‘filmische’ realiteit laat het soms anders zien. Het bestuderen van dit non-conformisme zou (in tegenstelling tot de brave burger) voor studenten verplicht moeten zijn, stelt Hannah Arendt. Nazi’s werden er zelf onzeker van en veranderden soms van mening. Haar opmerking is autobiografisch. Na de Franse nederlaag in 1940 was ze in een kamp geïnterneerd en ze kreeg het bevel te wachten tot de bewaking kwam. De kampbevolking deed dat ordelijk. Arendt conformeerde niet en vertrok, zonder problemen. Arendt en Hotel Rawanda tonen de parallellen met Frankrijk en Denemarken en hun weigering om Joden uit te leveren.
---
De kaft van het werk van Achterhuis is toepasselijk geïllustreerd met schilderwerk van Daniel Richter: Kein Gespenst geht um (2002). Voor de tekst gebruikte ik behalve Achterhuis' Met alle geweld. Een filosofische zoektocht (p. 31-33, 345-356) Geert Maks In Europa (p. 555).
---
De kaft van het werk van Achterhuis is toepasselijk geïllustreerd met schilderwerk van Daniel Richter: Kein Gespenst geht um (2002). Voor de tekst gebruikte ik behalve Achterhuis' Met alle geweld. Een filosofische zoektocht (p. 31-33, 345-356) Geert Maks In Europa (p. 555).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten