woensdag 22 juli 2009

Kinderhandel 0. Proloog

Kgoa ne kè éne verteln...


"Kgoa ne kè éne verteln." Zo begon mijn opa indertijd zijn vertellementen. Telkens toen hij dit magische zinnetje uitsprak, wist iedereen dat er te zwijgen viel. Oudere Lichterveldenaars gebruiken deze magische spreuk nog om aandacht te trekken. Luisteren naar een spannend verhaal, een hilarische anekdote, een roddel waarvan niemand ooit de oorsprong zou achterhalen... met kinderlijke naïviteit luisterden we naar opa's zoveelste Zwanebeekvertelling.

Nu is het mijn beurt. Kgoa ne kè éne verteln. Niet over opa, maar over oma.

Mijn oma was een vroedvrouw. Onlangs vond ik in haar archief een klein notitieboekje. Daarin noteert zij - Marcella Debusschere is haar naam - in haar jonge jaren alle geboortes waarvoor ze instaat. Het boekje prikkelt mijn nieuwsgierigheid - ik heb zelf vijf kinderen - en zet me aan tot een onderzoek rond vroedkunde en kinderen maken, voorlichten en bevallen ten tijde van mijn oma. Dat wil zeggen: in Lichtervelde tijdens het interbellum en kort na de tweede wereldoorlog.

Op deze blog lees je mijn merkwaardige bevindingen van mijn huidige zoektocht naar de plaatselijke ‘kinderhandel.’

In december 2009 hoop ik deze verhandeling te publiceren in het jaarboek van de heemkundige kring van Lichtervelde. Internetters krijgen hier al een voorproefje en volgen mee hoe ik graaf in de geschiedenis van mijn eigen familie. De titel van de verhandeling luidt 'Kinderhandel'. De ondertitel is: 'Over moeders en vroeders, over kinderen kopen en verkopen'. Want zo ging mijn grootmoeder om met kinderen: kopen en verkopen.

Een tovenares…

Mietje Biljet, een weduwe die te kort bij ons in de heemkring actief was, kende mijn grootmoeder nooit persoonlijk. Toch weet ze exact over wie het gaat. “Marcella Busschere? Mijn man vertelde er in geuren en kleuren over. Hij kon niet zwijgen over die vrouw die hem op de wereld gezet had. Een wonder, een tovenares moet dat geweest zijn.” Het citaat is niet niks en illustreert hoe de goegemeente omging, ja zelfs opkeek naar deze vrouw... “Je oma is vroedvrouw” is een zinnetje dat ze me van thuis uit en van kindsbeen af meegeven. “Een eerbiedwaardig beroep. Niet zomaar het eerste het beste, maar even uniek als de moeder zelf…”

“Enfin” denk ik, terwijl ik terugrol in de tijd. Ik zie me nog staan, naast mijn grootmoeder, bij de buizestoof, als tienjarige koter met mijn handen in de zakken van mijn veel te korte broek... Veel kan ik me er niet bij voorstellen. ‘Vroedvrouw?’ Wat zou dat kunnen zijn... Maar overal waar ik kom, bij mijn speelkameraden of gewoon in de straat... spreken ouderlingen me aan als de kleinzoon van...

1972

De loopbaan van mijn oma loopt definitief ten einde bij mijn geboorte in 1972. Nu resten me een handvol herinneringen en overblijfselen van die respectabele carrière: de zwarte bakelieten telefoon met een ronde draaischijf bij het raam, haar vierkante kantoor met bloemetjesbehang en een waardig bruin bureaumeubel met schuiven langs beide kanten. Als kind loop ik onder het logge meubelstuk door. Het is elegant afgewerkt met gele staafjes aan de schuiven en ronde poten waar de houtworm in huist. Er steken poedertjes en zalfjes in de schuiven. De diverse potjes verspreiden even diverse geuren. Naast het bureau staat een bijhorende vitrinekast. Achter het glas ligt een dun aantekenboekje en een reeks studieboeken. Ik, het kind, mag erin kijken of erin tekenen. Ik doe dat samen met mijn opa, over de middag, als ik kom eten tijdens de schoolpauze. Ik kijk onder begeleiding van mijn grootvader naar de medische tekeningen. Als we bij de ‘vuile prenten’, de voorlichtingstekeningen komen, gaat het bladeren sneller. In de deur van de kast steekt een zwartleren tas met metalen, witzilveren instrumenten. Witzilver, net als het haar van mijn oma, dat ze de hele dag door kamt. De instrumenten blinken. Ik mag ze betasten en vasthouden, maar het is enkel de schaar die ik kan benoemen. Later leer ik dat het gaat om een verlostang, een sonde, een puit (of een haak) en een irrigator (voor het spoelen van de schede, viste ik uit). Een harde borstel, watten, lint en garen, opiumtinctuur (als verdoving) en moederkoren om de weeën op te wekken - andere noodzakelijke hulpmiddelen van een vroedvrouw - heb ik nooit gezien.
Verder steekt in de oude kast een koppel fototoestellen. Met de zwartvierkanten bakjes komt mijn grootmoeder haar studietijd door en later neemt ze foto’s van prille vaders met baby’s. Tijdens haar studententijd, ergens in de jaren dertig in Brugge laat ze zich fotograferen op het Belfort en voor diverse andere monumenten. De foto’s en de negatieven zijn er nog, maar de beeldkwaliteit is zo goed als verdwenen. Tussen de kast en de show, op het bloemetjesbehang hangt haar diploma en haar medaille in een gouden kader “met grootste onderscheiding geslaagd in het examen vereischt voor de uitoefening van het beroep van Vroedvrouw.” Zelf deed ze smalend over die grootste onderscheiding. Een non vertelde haar dat ze haar niet wilden delibereren met honderd procent, zodat ze het “niet te hoog in haar bol zou krijgen.”
Het diploma van vroedvrouw is in de kader vergezeld van een medaille van de stad Roeselare en de provincie West-Vlaanderen en een officieel papier dat aantoont dat ze bewijst “kennis te bezitten voor het bekomen van het bewijs van de 4de graad” uitgereikt op 25 juli 1931 in Roeselare. Een hard reclamekarton verstevigt de achterkant van de kader: het is een reclame van In de vier seizoenen, markt 3, opengehouden door familie van mijn oma, het koppel Boussauw – Tampere voor “pardesus en regenmantels, gemaakt en op maat, mans en vrouwstoffen.”

Stille uitvaart

Ondertussen is mijn oma heengegaan. Ze kreeg een stille uitvaart. Haar kinderen, mijn moeder en mijn nonkel, wilden dat zo. De kamer met het bureau is nu een herinnering. In het huis woon ik nu... Het vertrek zelf is verbouwd en de geuren zijn anders: geen poeders of zalfjes meer, hoogstens de geur van pleisterwerk, nieuwe verf en vernis. Boven een deurlijst hangt een restje bloemetjesbehang. Haar instrumenten belandden bij het oud ijzer, de studieboeken werden verdeeld onder belangstellende familieleden en het diploma ligt op mijn zolder.

In mijn boekenkast steekt nu het grijze aantekenboekje met meer dan zevenhonderd geboortes. De stoffen kaft van het grijze boekje voelt ruw en wat vet aan. De eerste zeven bladzijden zijn met een schaar uit het boek gesneden en daarna volgt een rubricering per schooljaar. De geboortes situeren zich tussen donderdag 1 augustus 1940 en een onbepaalde dag in 1955. De baby Lucrese Samyn opent de rij geboorten in 1940. Vijftien jaar later sluit Lucrese Desmet af. De oudste baby’s hebben nu de pensioensgerechtigde leeftijd bereikt, de jongsten zijn ergens midden de vijftig. Mijn grootmoeder plaatst haar aantekeningen in pen, potlood of balpen, ze zijn zakelijk, kort en uniform: voornaam en naam van het kind, tijdstip van geboorte, namen van de ouders, straatnaam en gemeente. Geen geboortegewicht, geen lengte of andere eenheden die men nu meet bij een geboorte. Geen roddel, geen weetjes, geen huisnummer.
Deze namenlijst vormt het begin van een speurtocht naar de Lichterveldse kinderhandel. De zoektocht brengt me bij plaatselijke vroedvrouwen en hun kraambedden en resulteert in een vertelling over het op één na oudste beroep.

---

Lees hier het volgende deel van mijn zoektocht naar de Lichterveldse kinderhandel. Wie herinneringen heeft of over interessante documenten beschikt, contacteer me via benedict.wydooghe@katho.be.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten